zijn grote probleem: ‘Hoe kun je nu ooit een gelukkige jeugd van je af schrijven?’.
In het vierde en laatste prozastuk: Oh land der blinden wordt dat geluk zwaar beproefd. Het is het verhaal van een broer, niet zomaar een broer, maar van de geliefde, bewonderde, oudere broer en kamergenoot. De schets van die relatie is zeer geslaagd, boordevol herkenbare details, vol ironie en zelfspot, en daardoor levensecht en ontroerend. De secundaire verhaaldraad die Lanoye door dit stuk weeft, is geen verrijking: de hoofdfiguur in de Parijse Olympia als kleine jongen, als jeugdig performer, als oude rot in het vak bezig met zijn twaalfde come-back - het is handig gedaan, maar volstrekt overbodig.
In Bij Jules en Alice krijgt de verbeelding een wat morbide toets. Het is een hak-op-de-tak-verhaal dat het moet hebben van snelle wisselingen in de plot: dertig stukjes in nauwelijks meer dan twintig bladzijden tekst. Er zitten een aantal aardige absurde toestanden in. Jules is een garagehouder die haast gaat kwijlen bij de gedachte aan een total loss. De verhouding tot Alice, zijn vrouw, verloopt mede daardoor niet geheel zonder problemen. Die twee verhaalelementen krijgen nog wat zuurstof en lachgas van buitenaf en lopen zo naar het toch enigszins voorspelbare einde. Aan dit soms wat gratuite pronken met eigen kunde lijdt ook het langste verhaal uit deze korte bundel.
Het boek vertelt het leven van een man die zo'n leeshonger en zo'n leessnelheid ontwikkelde dat hij nog voor zijn vijftigste alle boeken ter wereld had gelezen. Achille van den Branden maakt carrière als kermisattractie, later als protégé van een paar naijverige professoren. Het verhaal pivoteert rond een wat al te letterlijk toegepaste truc. Het laatste boek dat de held nog moet lezen, blijkt zijn eigen levensverhaal te bevatten in het handschrift van de bibliothecaris die hij als knaap in de maling
Tom Lanoye (o1958).
nam, ja zelfs chanteerde. Het relaas wordt letterlijk herhaald in weliswaar kleinere druk: ruim twintig pagina's extra in dit toch niet te dikke boekje! De lezer weet meteen dat het einde van dat laatste boek ook het einde van het leven van Achille en van dit verhaal betekent.
Tom Lanoye heeft deze verhalen bewezen over veel talent te beschikken. Dat de hier verzamelde stukken goed beschouwd wel eens substantie missen, valt dank zij de wervelende stijl en de spetterende ironie bij een eerste lectuur niet erg op. Dat is dan ook mijn enige, bescheiden punt van kritiek: Lanoye lijkt op een bodybuilder die je imponeert met het spannen van zijn indrukwekkende spierbundels, en ze verder nergens voor gebruikt. Maar als opwarmertje kan het tellen!
Jean-Marie Maes
tom lanoye, Een slagerszoon met een brilletje, Bert Bakker, 1985, 151 pp.