Ons Erfdeel. Jaargang 29
(1986)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 399]
| |
Henri Bruning en het nationaal-socialisme
| |
[pagina 400]
| |
periodieken. Wat was het geval? In Volk en Vaderland van 4 juli 1941 had een bespreking gestaan van Bordewijks Drie tooneelstukken. Bordewijk had het gewaagd in één van deze toneelstukken homoseksualiteit ter sprake te brengen en dat was voor een anonieme recensent van Volk en Vaderland aanleiding om eens even flink tekeer te gaan: ‘Wij kunnen geen goed woord vinden voor de mentaliteit, waarin zulk soort boeken geschreven zijn, en die den geest van ons volk vergiftigt. Bordewijk moet bij ons met zijn vieze producten niet aankomen... Wat in dit boek niet schunnig is, is hoogst onbenullig’. Nu dan Brunings reactie. Op dat ene toneelstukje was volgens Bruning wel wat aan te merken, maar die recensent was toch volmaakt ondeskundig. Zijn terminologie was, aldus Bruning, ‘ofwel eerloos (...) (kwaadwillig, rancuneus - perfide), ofwel (in het gunstigste geval) volmaakt stom: stupide, imbeciel’. Niet erg vleiend dus. Verderop schrijft Bruning in dezelfde brief: ‘Als er iets “uitgemest” moet worden, dan is het de literaire rubriek van Vova en Nat. Dagblad - wegens de volmaakte incompetentie, ondeskundigheid en argeloosheid van haar samenstellers. Als er iets “ontaard” is, dan dit, dat lieden, die niets, letterlijk niets bijzonders beteekenen en ook niets bijzonders gepresteerd hebben (of kunnen presteeren) als opperste rechter in literaire en andere artistieke aangelegenheden fungeeren en de N.S.B. alleen maar onaanvaardbaarder maken’.Ga naar eind(7) Bruning verzette zich dus tegen de toonzetting van sommige nationaal-socialistische critici en uit dit niet gepubliceerde schrijven blijkt wel zo ongeveer wat Brunings polemisch contra inhield. Enige tijd later zou Bruning zich in publikaties distantiëren van de manier waarop Simon Vestdijk in de nationaal-socialistische pers werd aangevallen. De recensent van Volk en Vaderland die Bordewijk attaqueerde, nam
Henri Bruning (1900-1983).
en passant ook Vestdijk mee, die als amoreel en vuns werd beschouwd. Vestdijk werd in 1941 ook in andere publikaties van dit soort critici op een dergelijke manier bejegend.Ga naar eind(8) Bruning nu publiceerde in januari 1942 een artikel in De Waag, waarin hij te kennen gaf dat Vestdijk nog wel wat meer was dan een brutaal en uitdagend wroetertje. Ook in De Schouw, het Kultuurkamertijdschrift waarvan hij enige tijd eindredacteur was, verdedigde Bruning Vestdijk, waarbij hij overigens wél opmerkte: ‘Vestdijk tegen bepaalde aanvallen verdedigen wil echter geenszins zeggen, dat ik hem accepteer, of dat ik hem tracht te sauveeren’.Ga naar eind(9) Maar met zijn standpunten over Vestdijk haalde Bruning zich toch polemieken met geestverwanten op de hals. Men kan dus constateren, dat hij op een aantal punten van mening verschilde met andere nationaalsocialistische scribenten. Als men dan ook sommige uitlatingen van Bruning uit de beginperiode van de bezetting op een bepaalde manier bij elkaar zet, dan ontstaat het beeld van iemand, wiens literaire opvattingen niet erg strookten met de binnen de NSB levende ideeën over kunst. Bruning had zo zijn eígen gedachten over literatuur, over Bordewijk en over Vestdijk. Ook voor | |
[pagina 401]
| |
wat betreft bijvoorbeeld het antisemitisme heeft het er alle schijn van, dat Bruning niet zo'n scherpslijper was. Hij publiceerde immers in het najaar van 1940 een brochure, waarin hij met genoegen constateerde, dat Arnold Meyers Nationaal Front bekeerd was van zijn onwaardig kwetsend en vernederend antisemitisme en hij voegde eraan toe: ‘het heeft daarin alles wat de N.S.B. op dat gebied gepresteerd heeft, verre overtroffen’. Door Anton van Duinkerken zou deze passage na de oorlog worden aangevoerd als een bewijs voor Brunings gematigde standpunten.Ga naar eind(10) Maar men moet zich hier niet op verkijken. Uit diezelfde tijd vindt men een artikel van Bruning - Presser heeft er in zijn boek Ondergang al op gewezen - met een heel andere strekking. In De Waag van 14 november 1940 liet Bruning de volgende waarschuwing horen: ‘Helaas is de Ned. Unie een bolwerk geworden voor het politiek katholicisme en een laatste verschansing voor een in ons volk naar macht strevend Jodendom. Beide staan vijandig tegenover het Duitschland van Adolf Hitler. De verovering van het Nederlandsche volk door een Nederlandsche Unie, welke met deze twee machten niet heeft afgerekend, beteekent onvermijdelijk - onvermijdelijk - het verlies van onze zelfstandigheid’. Met de Joden die lid waren van de Nederlandsche Unie, moest dus maar - om wille van die zelfstandigheid - worden afgerekend. Bij Bruning is in de oorlog sprake geweest van een radicalisering. Hiervoor werd al vermeld, dat hij eindredacteur was van het Kultuurkamertijdschrift De Schouw. Toen bleek dat Brunings polemisch getinte artikelen in dat blad door de Duitsers en het Departement van Volksvoorlichting en Kunsten niet steeds werden gewaardeerd, legde hij zijn functie eind mei 1942 neer.Ga naar eind(11) Het is echter niet zo, dat hij zich vervolgens afwendde van het nationaal-socialisme. Integendeel: zijn opvattingen ontwikkelden zich in SS-richting. Frank van den Bogaard heeft gewezen op een brief van Bruning uit juni 1943, gericht aan de redactie van De Waag.Ga naar eind(12) Hierin deelde Bruning mee, dat hij weliswaar nog geen lid was van de Germaanse SS, maar dat het lidmaatschap al geruime tijd geleden door hem werd aangevraagd. In 1943 verscheen voorts Brunings dichtbundel Nieuwe verten, met daarin onder meer het gedicht ‘Ochtend’. De eerste twee strofen luidden:
Nooit zal mij d'herinnering verlaten
aan dien rijeenden ochtendstond,
toen het zingen der Duitsche soldaten
zóó fier en zóó eenzaam klonk,
aan hun gesloten marcheeren,
de lichtvlam in de bajonet,
aan dien levenswil, niet meer te keeren,
aan dien luiden, onbuigbaren tred.
In de tekst wordt vervolgens met spijt opgemerkt, dat het gezang van deze jonge Germanen bij toehoorders een korzelig morren opwekte. Maurits Mok verwoordde de gevoelens die velen bij het lezen van dergelijke poëzie moeten hebben gehad: ‘toen ik in de oorlog een dichtbundel van Henri Bruning in handen kreeg met daarin een verheerlijking van Duitse soldaten, toen was ik zo ontzettend vies van dat boek dat ik tegen een van mijn huisgenoten zei: breng dat ding onmiddellijk weg...’.Ga naar eind(13) Het jaar daarop, in 1944, verscheen Brunings bloemlezing Gelaat der dichters, waarin revolutionaire, dat wil zeggen: nationaalsocialistische poëzie uit België en Nederland bijeen was gebracht. De bloemlezer had van zichzelf zes gedichten opgenomen. In dit boek vindt men verder onder meer lofdichten op de Waffen SS en het Vrijwilligerslegioen Nederland. Eén van de gedichten heette ‘Beroep op Amsterdam’ en was geschreven door Chris de Graaff, met wie Bruning in 1942 nog over Vestdijk had gepolemiseerd. Vroeger, zo valt | |
[pagina 402]
| |
in De Graaffs poëem te lezen, was Amsterdam een grote stad, de stad van Vondel, Bredero en Rembrandt. Venetië, Lissabon, Londen en Madrid, al deze steden stonden in de schaduw van Amsterdam. Tegenwoordig is Amsterdam maar een verworden stad. Het volk sloft versuft en verwilderd langs de straten. Hoe is dat allemaal zo gekomen? De schuldige komt te voorschijn in de laatste twee regels:
Ontmasker, Amsterdam, uw tegenstander
en noem zijn naam ten vonnis: ‘Jodenknecht!’
Bruning heeft dit gedicht dan weliswaar niet zelf geschreven, maar door het vers een plaats te gunnen in zijn bloemlezing sanctioneerde hij toch een ordinair antisemitisme.
In NRC-Handelsblad van 9 juli 1985 verscheen een artikel van H. van Galen Last over schrijvers in de oorlog. Daarin kwam onder meer de figuur van Henri Bruning ter sprake. Van Galen Last meende, dat Bruning alleen al door zijn kwaliteiten als schrijver en denker geen nazi was als een ander. Maar waarom is een nationaal-socialist die kan schrijven, als nationaal-socialist anders dan andere nationaal-socialisten? Men kan vinden, dat Bruning een beter nationaal-socialistisch schrijver was dan andere nationaal-socialistische schrijvers. De eventuele kwaliteiten van Brunings werk kunnen echter niet gebruikt worden om zijn nationaal-socialisme te relativeren. Van Galen Last komt dan ook tot een onjuist oordeel als hij schrijft: ‘Het valt helaas niet te ontkennen dat hij lid is geweest van de N.S.B., anders zou je hem - en ondanks het feit dat hij een enkele maal met instemming Mussolini, Hitler en Rosenberg citeerde - voor een van de minst fascistische, want meest kritische schrijvers houden die Nederland sinds 1940 heeft gekend.’Het uit archiefonderzoek verkregen gegeven dat Bruning al in de eerste helft van 1943 in SS-richting zwenkte, biedt mogelijkheden
Voorpagina van ‘Gelaat der dichters: een keuze uit de hedendaagse revolutionaire poëzie in Noord- en Zuid-Nederland’, samengesteld en ingeleid door Henri Bruning, Amsterdam, De Amsterdamsche Keurkamer, 1944.
zijn werk uit de latere oorlogsjaren in een breder nationaal-socialistisch kader te plaatsen: dat van auteurs die de SS-mystiek verwoordden. In dat verband hier dan nog tot slot aandacht voor een gedicht van Henri Bruning uit Storm SS van 23 februari 1945. ‘Kome Uw Rijk’ heet het. In feite is het gedicht een opwekkend woord voor de onverschrokkenen die nog stand moeten houden tegen degenen die hun heil belagen. Die belaagde onver schrokkenen worden expliciet omschreven: het zijn de weinigen die nog onder het haken kruis strijden. De dichter roept hen op het streng bevel ten uitvoer te leggen. Een laatste citaat:
‘Slechts in des Führers vuren teeken blijft gij onverwonnen / hoe woest besprongen en
| |
[pagina 403]
| |
getrapt, vernederd door verraad. - / Hoezeer gefolterd en gebrandschat en geschonden / en hoezeer bloedend uit zijn duizend wonden / straks héérscht het Rijk - gelijk een dageraad’.
Dit Rijk is het rijk van het licht en de zon, het stralend wapenschild des Levens. Was de nacht maar vast voorbij, staat er in het gedicht. En met deze publikatie in Storm SS uit februari 1945 maakte Bruning nog eens duidelijk, dat hij aan de kant stond van het zonnerad van de Führer, dat als vitaal symbool onoverwinnelijk zou zijn. Bruning zag de schaduwzijden van de oorlog, maar tot het laatst toe vanuit het perspectief van het Derde Rijk. |
|