| |
| |
| |
Wieland, Sigiswald en Barthold Kuijken:
Musici met wereldfaam
Hendrik Willaert
HENDRIK WILLAERT
werd geboren in 1948 te Roeselare. Licentiaat in de kunstgeschiedenis en oudheidkunde. Leraar aan de muziekacademie van Izegem. Publiceerde een brochure over ‘Peter Benoit’, werkte mee aan ‘Muziek zien’ (1985), ‘Liber Amicorum Herman Roelstraete (1981), ‘Geschiedenis van Izegem’ (1985). Schreef muziekbijdragen in ‘Ons Erfdeel’, ‘Vlaanderen’ en ‘Muziek en Woord’.
Adres: Krommekeerstraat 5, B-8080 Ruislëde
Het muziekleven - geconcentreerd aan de hoven, in kerken en theaters - was eeuwenlang toegespitst op de muziek van de eigen tijd. Met de verburgerlijking van het concertleven en de democratisering van de muziekbeoefening ontstond in de 19e eeuw langzaam interesse voor muziek uit vorige periodes. Mozart, Haydn, Beethoven en iets later ook Haendel en Bach waren de eerste grote ‘blijvers’ in een repertoire waarvan de 19e-eeuwse tijdgenoten toch nog altijd het leeuwendeel opeisten. Maar naarmate de eeuw verstreek hielden de componisten steeds minder vast aan de gevestigde klankbeelden; een evolutie die in de 20e eeuw het ene -isme na het ander tot gevolg zou hebben. Bij die ontwikkeling haakte het concertpubliek af en ontstond het verschijnsel dat vandaag overwegend muziek van gisteren op het repertoire staat. Daarbij komen de werken uit Classicisme (tweede helft 18e eeuw) en Romantiek (19e eeuw) het meest aan bod, maar al sinds verschillende decennia groeit ook de belangstelling voor de barokmuziek. Daartoe was eerst een periode nodig van het herontdekken van het barokrepertoire, een zoeken naar het ‘wat’. Sinds de jaren vijftig kreeg echter de vraag naar het ‘hoe’ meer en meer aandacht. Tot de internationaal gewaardeerde specialisten wat betreft de zorg voor tijdsgetrouwe interpretatie behoren de broers Wieland, Sigiswald en Barthold Kuijken.
| |
De voorgeschiedenis
Oude muziek uitvoeren op het specifiek instrumentarium uit die tijd, in een tijdsgebonden bezetting en tijdsgetrouwe stijl, was het streven van musici die de romantische interpretaties van die muziek op hedendaagse instrumenten als een esthetisch verraad beschouwden. Tot de pioniers behoorden o.a. Wanda Landowska, die het clavecimbel herontdekte, August Wenzinger die in Bazel de Schola Cantorum stichtte (1933) en Safford Cape, Amerikaan van geboorte maar sinds 1925 in België werkzaam. Hier stichtte hij in 1933 Pro Musica Antiqua, een ensemble dat zich vooral toelegde op muziek uit de 15e en 16e eeuw. Na deze eerste generatie vernieuwers werd de internationale doorbraak gerealiseerd door de huidige topfiguren in de wereld van de barokmuziek. In Engeland was Alfred Deller (†1979) vanaf 1950 met het Dellerconsort bezig met een herbronnen van de uitvoeringspraktijk van de vocale muziek. Na j aren historisch-musicologisch studiewerk startte in Nederland het Gustav Leonhardt consort (1955), kwam fluitist Frans Brüggen op de voorgrond, begon Nicolaus Harnoncourt in Wenen met Consentus Musicus (stich- | |
| |
ting 1953, eerste concert 1955) en begonnen Wieland en Sigiswald Kuijken met het Alariusensemble een internationale loopbaan.
Wieland Kuijken, geboren in 1938, studeerde cello aan het Stedelijk Conservatorium in Brugge toen hij begin jaren vijftig een passie ontwikkelde voor renaissance- en barokmuziek, zelf vedels ging bouwen en een begin maakte met de studie van de gamba. Aan het conservatorium in Brussel behaalde hij de diploma's cello en kamermuziek, maar hij bleef zich intussen door zelfstudie en contacten met andere geïnteresseerden toeleggen op de oude muziek in het algemeen en het gambaspel in het bijzonder. Dat resulteerde in optredens o.a. met Pro Musica Antiqua, Ensemble J.S. Bach, Ensemble Polyphonie, Musica Polyphonica en bracht ook internationale contacten o.a. met Leonhardt en Brüggen. De studieperiode van Sigiswald, geboren in 1944, verliep haast identiek als die van zijn oudere broer. Ook hij was enorm geboeid door de oude muziek, zodat hij naast zijn klassieke vioolstudies aan het conservatorium in Brussel, opteerde voor een professionele aanpak van de uitvoeringspraktijk op oude instrumenten. Hij speelde in die periode eveneens in verschillende ensembles, o.a. Pro Musica Antiqua, en kwam tot wisselwerking en samenwerking met de buitenlandse specialisten.
| |
Alarius en avant-garde
In 1958 stichtte de Schotse fluitist Charles Mc Guire in Brussel, met o.a. violiste Janine Rubenlicht en clavecinist Robert Kohnen, het Alarius-ensemble dat zich wilde specialiseren in het zo authentiek mogelijke uitvoeren van Franse muziek uit de tijd van Louis XIV en Louis XV. Vanaf 1959 maakte Wieland deel uit van het ensemble en na de dood van Mc Guire werd Sigiswald in 1964 de stuwende kracht. Het repertoire werd ruimer opgevat, uiteraard aangepast aan de strijkersbezetting en er werd nog rigoureuzer gewerkt aan historisch-getrouwe uitvoeringen. De faam van het ensemble reikte gauw tot over de grenzen. Er volgden concerten in alle grote Europese Festivals, reizen naar o.a. de VSA, Noord-Afrika en Canada, en een reeks plaatopnamen bij Telefunken, Harmonia Mundi, BAM, Alpha, met werk van o.a. Bach, Couperin, Marin Marais en Italiaanse 17e-eeuwse vioolmuziek. Daarnaast vormden de leden van het Alarius-ensemble de kern van het orkest Musiques Nouvelles dat zich onder leiding van Pierre Bartholomée specialiseerde in de avantgarde muziek. Zo voerde het Alarius-ensemble op concerten geregeld tussen de barokmuziek door een hedendaags werk uit, o.a. van Bartholomée of van Pousseur, speciaal voor hen gecomponeerd. Sigiswald Kuijken verklaart dat nu als volgt: ‘De grote opbloei van de barokmuziek werd toen vereenzelvigd met avant-garde. Wij speelden revolutionair in vergelijking met de traditie en behoorden dus tot de avant-garde. De barokbeweging was toen voor velen méér dan louter muziek. Veel melomanen die zich bij die beweging aansloten bedoelden daar meer mee dan zomaar een of andere groep graag horen. Nu is dat, gelukkig maar, weggevallen en is de interesse tot de juiste esthetische proporties teruggebracht’.
Intussen had ook de jongste broer Barthold, geboren in 1949, zijn conservatoriumstudies beëindigd: dwarsfluit aan het conservatorium in Brussel, daarna aan het conservatorium in Den Haag bij Frans Vester en blokfluit bij Frans Brüggen. Door zelfstudie, o.a. via de 18e-eeuwse tractaten, specialiseerde hij zich op de traverso. Naast een concertpraktijk met verschillende groepen (o.a. het Keulse Collegium Aureum) werkte hij ook verschillende keren mee met het Alarius-ensemble, onder meer voor de integrale plaatopname van de Concerts Royaux van Couperin. In 1972 werd het ensemble echter ontbonden omdat de leden wel eens wat anders wilden gaan doen en de concertactiviteit steeds moeilijker te combineren
| |
| |
V.l.n.r. Barthold (o1949), Wieland (o1938) en Sigiswald (o1944) Kuijken.
viel met het lesgeven. Wat eens als het ware als marginaal werd beschouwd en slechts door zelfstudie kon worden gerealiseerd werd immers een conservatoriumopleiding waardig geacht. Sinds 1971 doceert Sigiswald barokviool aan het conservatorium in Den Haag, Wieland is sinds 1972 docent in Brussel en Den Haag en Barthold gaf cursussen in Antwerpen en Brussel en is nu docent traverso, eveneens in Brussel en Den Haag. Daarnaast geven de broers geregeld zomercursussen in verschillende Europese muziekcentra.
| |
La Petite Bande
Bijna onmiddellijk na het stopzetten van de Alarius-activiteiten kreeg Sigiswald Kuijken van de platenfirma Harmonia Mundi de opdracht een groter ensemble samen te stellen met de beste barokmusici uit Europa met als specifieke taak een opname te realiseren van de opera Le Bourgeois Gentilhomme van Lully en Molière, het geheel onder de leiding van Gustav Leonhardt. Er werd toen gekozen voor de naam La Petite Bande naar analogie met de ‘kleine groep’ die Lully ooit vormde uit de beste musici van het grote orkest aan het hof van Louis XIV. Het resultaat van deze produktie was dermate positief dat werd besloten op die basis verder te werken. De gelegenheidsformule van dit eerste project werd het kenmerk van het orkest: er wordt een bepaald project uitgekozen in samenwerking tussen een opdrachtgever en de dirigenten Sigiswald Kuijken en Gustav Leonhardt, in functie daarvan wordt een internationale selectie musici samengesteld, het project wordt uitgevoerd en de groep gaat weer uiteen. Aldus ontstaat een wisselende bezetting rond een vaste kern. Dit zijn overwegend Belgen (de broers Kuijken, de broers Dombrecht, de ex-Alariusleden e.a.) en Nederlanders, maar ook barokspecialisten uit o.a Frankrijk, Duitsland, Groot-Brittannië en de VSA staan op de ledenlijst. Het projectensysteem spitste zich de eerst jaren onder impuls van Harmonia Mundi vooral toe op plaatopnamen, maar vanaf 1975 volgden daarnaast ook een toenemend aantal optredens in concerten en in de belangrijkste Europese Festivals. Het repertoire van de plaatopnamen is vooral gericht op de barokopera die in het gewone operacircuit amper aan bod komt. Veel aandacht ging daarbij naar de Franse opera met Lully, Campra en vooral
| |
| |
Rameau (Zaïs, Pygmalion, Zoroastre). Ook opera's van Haendel (Partenope, Alessandro) en Glück (Orfeo) prijken in de discografie. Het concertrepertoire, dat gedeeltelijk ook op plaat is vastgelegd, omvat een brede waaier van minder bekende werken van een Muffat of Corelli tot de alombekende barokschlagers als Vivaldi's Jaargetijden, Haendels Watermusic en Concerti Grossi en Bachs orkestsuites en Brandenburgse Concerti. De interesse voor de barok heeft zich in de loop van de jaren uitgebreid tot de klassieke periode, zodat b.v. ook Haydnsymfonieën en Mozartconcerti op het repertoire staan. Vermelding verdienen natuurlijk nog enkele grootse werken: Bachs Hohe Messe, Haydns Schöpfung en Mozarts Requiem.
Naar het verschijnen van zo'n plaat wordt telkens uitgekeken en de kritiek in de internationale vakliteratuur is gewoonlijk uitzonderlijk lovend. Op vocaal gebied doen dirigenten Sigiswald Kuijken of Gustav Leonhardt overigens ook telkens beroep op specialisten als René Jacobs, Marianne Kweksilber, Stephen Varcoe en gerenommeerde koren als het Collegium Vocale uit Gent of het Nederlands Kamerkoor. In 1986 komen opnamen uit van Mozarts Davide Penitente en van Die letzten Leiden unserer Erlösers van C.Ph.E. Bach. Voor 1987 wordt al gewerkt aan Bachs Johannespassie en groeien plannen voor een uitvoering op het toneel van een Haydn-opera. Op het concertrepertoire in 1986-1987 staan opnieuw uitvoeringen van De Jaargetijden (Vivaldi) en het Requiem (Mozart).
Uit al die gegevens blijkt dat de oorspronkelijke exclusiviteit van de (Franse) barok sterk werd verruimd. Sigiswald Kuijken heeft daar een dubbele verklaring voor: ‘Wegens de economische recessie nemen grote firma's als Harmonia Mundi of zelfs rijke radiozenders als de WRD - onze twee grootste opdrachtgevers - geen risico's meer en produceren ze geen platen meer waarvan het afzetgebied gering is. Vandaar dat onze repertoirekeuze wat afstapt van de minder bekende namen. Bovendien zie ik zelf met het ouder worden dat de meeste werken die ik graag zou spelen inderdaad de bekende werken zijn. Wat in de bibliotheken op ontdekking ligt te wachten, is meestal terecht niet door de filter van de tijd geraakt. De geschiedenis heeft gelijk’.
De eigenheid van La Petite Bande ligt in de eigen ‘sound’. Door de jarenlange studie en ervaring werd een typische barokstijl (her)ontwikkeld met specifieke kenmerken wat b.v. frasering, accentuering en versieringen betreft en met specifieke speeltechnische elementen als: korte strijkstok, lage kam, viool tegen de schouder. Voeg daarbij het gebruik van oude instrumententypes en er ontstaat inderdaad een heel eigen klank en stijl. Of zoals de Milanese ‘Corriere della sera’ na hun optreden in de Scala het formuleerde: ‘Bach suonata come nel settecento’. Is dat nu de dikwijls betwiste authenticiteit? Sigiswald is de eerste om te relativeren: ‘Of wat wij doen authentiek klinkt kunnen we nooit garanderen. De eigenlijke kwestie is nog altijd deze: is iets authentiek vanuit de persoon die het nu doet. Namelijk niet herkauwen wat al zovelen hebben gedaan, maar iets persoonlijks brengen, en zoveel mogelijk met de taal van de tijd. Dan heb je misschien iets dat het etiket authentiek heel even verdient. Maar het woord op zich is gevaarlijk te gebruiken. Nu nog wordt er teveel geschermd met het woord en met de term originele instrumenten. De commercialisering heeft daar uiteraard een grote rol in gespeeld’. In die gedachtengang van Sigiswald Kuijken is geen plaats voor het woord routine. ‘Bij ons installeert de routine zich heel langzaam. Voordeel is dat het zelden naar routine klinkt, nadeel is soms dat het langer duurt eer het gewenste niveau wordt bereikt. Ik wil alleen een project opzetten waarvan ik weet dat het in een aantal repetities kan àf zijn. Ik sta daarin nogal alleen. Ik wil niets aanvaarden
| |
| |
La Petite Bande o.l.v. Sigiswald Kuijken.
met het risico dat het slechts met randmiddelen kan gebeuren, alleen maar omdat het anders in het geheel niet zou gebeuren. Al is dit langzaam-maar-zeker werken tegenwoordig om financieel-economische redenen steeds moeilijker’. Ondanks de zeer grote internationale waardering blijft La Petite Bande volgens het projectensysteem werken. Juist om die routine te vermijden en om de ‘speelfrisheid’ (zoals Sigiswald het uitdrukt) te bewaren. Daarbij bekent Sigiswald Kuijken: ‘Ik heb nooit de bedoeling gehad om enkel maar La Petite Bande te gaan doen. Ik wil nog zelf spelen, en bovendien vraagt zo'n orkest een enorme organisatie en administratie’. Daardoor hebben de broers Kuijken de gelegenheid om zelf nog kamermuziek te beoefenen, en zijn ook de namen van heel wat andere orkestleden terug te vinden in verschillende andere ensembles.
| |
Kamermuziek
Naast het musiceren met La Petite Bande maken Wieland, Sigiswald en Barthold Kuijken dus nog veel tijd vrij om kamermuziek te spelen in concerten of voor plaatopnamen. Ze doen dit gezamenlijk of afzonderlijk in wisselende bezettingen met o.a. Robert Kohnen, Gustav Leonhardt, René Jacobs, Lucy van Dael en Anner Bijlsma. Barthold is ook actief in het Parnassus-ensemble. Dit kamermusiceren bracht hen o.m. al in Australië, VSA, Nieuw-Zeeland, Brazilië en het Midden-Oosten. Tot de schitterende resultaten van die activiteiten behoren een hele reeks platen, te lang om gedetailleerd te vermelden, maar te vinden in de catalogi van SEON, Harmonia Mundi en Accent. Toch enkele voorbeelden: Vioolsolo's van Bach (Sigiswald), Vioolsonates van Corelli (Sigiswald, Wieland, Kohnen), Sonates voor viool en pianoforte van Mozart (Sigiswald, Leonhardt), Trio's van Haydn (drie broers), Fluitkwartetten van Mozart (drie broers, Lucy van Dael), Franse fluitmuziek (Barthold, Wieland, Kohnen), kamermuziek van Bach en Telemann (drie broers, Kohnen), Franse gambamuziek (Wieland, Kohnen). Het gaat telkens om geïnspireerde vertolkingen van prachtige bladzijden uit de muziekliteratuur.
‘In onze geagiteerde tijd wil men graag een vredevolle muziek, iets wat geluk uitstraalt, maar toch niet effen of rimpelloos is" aldus Sigiswald Kuijken. Dat de drie broers Kuijken er met hun interpretatieve visie in slagen de rijkdom aan affectieve nuances van de muziek over te dragen op de luisteraars blijkt uit de internationale waardering die ze oogsten.
|
|