Ons Erfdeel. Jaargang 29
(1986)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 405]
| |
Zeventig kilometer verveling
| |
[pagina 406]
| |
Blanco Berga Maritimum Flandriae Oppidulum, naar een prent uit Le Roy, Verheerlykt Vlaanderen, 1730.
en concerten, of nog in de speelzaal bij de roulette. Badhuis en kurzaal samen werden meestal kurhaus genoemd. Het voorbeeld bij uitstek van een dergelijk kurhaus was het Scheveningse Grand Hôtel des Bains, het Stedelijk Badhuis. In dit gigantische 19de-eeuwse complex werden gezondheid en ontspanning in één gebouw samengebracht. Langs de Belgische kust, waar in tegenstelling tot Nederland en vooral Duitsland het aspect gezondheid al snel moest wijken voor het vermaak, was het vooral de kurzaal - hier beter bekend als casino - die opgang maakte. Al gauw zou dit gebouw een centrale plaats innemen in de Belgische badplaatsen. Vaak zelfs markeerde de bouw van een casino, samen met de aanleg van een promenade langs de kust, het begin van een nieuwe badplaats. Bovendien overleefde het casino hier te lande het badhuis waarnaast het meestal ontstond, en trotseerde het als enig 19de-eeuwse vermaakscentrum de tijd. | |
Het casino, het Belgische kurhausHet was alweer Oostende dat de spits afbeet. Al in 1851 beschikte het op de zeedijk over een houten en gietijzeren kurzaal in Moorse stijl, naar een ontwerp van architect Beyaert. Het gebruik van weinig duurzame materialen had te maken met de vestingsstatus van de stad. Gebouwen buiten de stadsmuren moesten bij een mogelijke oorlogsdreiging immers zo snel mogelijk kunnen worden afgebroken. Bij zijn ambtsaanvaarding in 1865 maakte Leopold II een einde aan deze toestand. Dit besluit werd mede ingegeven door de plannen die de koning voor zijn geliefde badplaats had.Ga naar eind(2) Op de vestingsgronden langs de zeedijk, die eigendom waren van de Belgische staat, wilde hij immers een koninklijke villa en een nieuwe kurzaal bouwen, als aanzet tot de verdere uitbreiding van Oostende als badplaats. De koninklijke villa kwam er in 1874 en vier jaar later was ook het casino klaar. De architecten waren Lauwereins en Naert die opnieuw een oosters geïnspireerd gebouw ontwierpen. Blankenberge bleef echter ook nu niet achter. In 1886 bouwde architect Hellemans er, eveneens op de zeedijk, het gemeentelijke casino in een van de Vlaamse renaissance afgeleide stijl. De volgende zet in de wedijver tussen beide badplaatsen, kwam dan weer van Oostende. Nog vóór de eeuwwisseling werd het bestaande casino daar door architect Chambon verbouwd tot het meest luxueuze aan de Noordzeekust. Een ronde feestzaal met terrassen die uitgaven op de zeedijk, bood plaats aan 6.000 man. Verder bevatte het gebouw een concertzaal, een biljart- en een speelzaal, een restaurant, een café, lees-, muziek- en conversatiesalons. Het casino als ontmoetingsplaats van de gegoede burgerij moest immers kunnen wedijveren met zijn stedelijke tegenhangers: de concertzaal, het theater en de opera. Alleen qua stijl verschilde de kurzaal van de grote representatieve gebouwen uit de 19de eeuwse stad. De nogal classicistische architectuur daarvan werd aan zee vervangen door een exotische en kleurrijke vormgeving, vaak op het kakofonische | |
[pagina 407]
| |
Het casino van Knokke in 1937. (Foto Albert).
af. Het Royal Pavilion dat John Nash in Brighton had gebouwd voor koning George IV en dat er uitzag als een oosterse tempel, zal daarvoor wel model hebben gestaan. Maar de ongedwongen vakantiesfeer die de badplaats moest oproepen, kon ook beter in een frivoler vormentaal tot uitdrukking worden gebracht. Omdat het gedurende de Tweede Wereldoorlog zware schade had opgelopen, werd het Oostendse casino tussen 1946 en 1953 vervangen door het huidige. De architect was dit keer Leon Stijnen, die al in 1930 het casino van Knokke en in 1934 dat van Blankenberge had gebouwd. De ontwerpen van deze modernist weerspiegelen ondanks hun soberheid nog iets van de grandeur die de 19de eeuwse kurzaal kenmerkte. Vooral de casino's van Oostende en Knokke ademen deze sfeer nog. Hun ligging, respectievelijk aan het Albertstrand en de Albert-I-promenade, en hun zakelijke, voor die tijd baanbrekende architectuur waarin het gebruik van grote glaspartijen centraal stond, maken duidelijk dat de bouw van een casino zelfs nog in de 20ste eeuw één van de grote momenten uit de geschiedenis van een badplaats was. | |
De promenade, aanzet tot verstedelijkingEenzelfde hang naar grootsheid lag aan de basis van de uitbouw van de promenade, de pendant van de grootstedelijke boulevard. Het flaneren, het zien en tegelijk gezien worden, was immers - en is dat overigens nog steeds - een niet onbelangrijk tijdverdrijf in de badplaats. Waar het badkwartier aansloot op een bestaande stad, zoals in Oostende, werd de
De Oostendse promenade op een prentbriefkaart uit 1922. Links achteraan het casino uit 1878. (Foto Nels).
promenade aangelegd op de zeedijk, voorheen een onderdeel van de stadswallen. Al gauw veranderde de Oostendse dijk van 5 m breed en enkele honderden meters lang, in een ware boulevard van 10 m breed, die zich ten westen van de stad over een lengte van 1 km uitstrekte. Meteen was ook de richting aangegeven waarlangs de badplaats zich verder zou ontwikkelen. De bouw van een zeedijk met promenade, daar waar voorheen niets anders dan een klein (vissers) dorp had bestaan, meestal beschut achter de duinenrij, gaf vaak de eerste aanzet tot het ontstaan van de badplaats. Het bouwen van een nieuwe badplaats op maagdelijke grond was overigens een praktijk die in België meer dan in onze buurlanden gebezigd werd. Op Oostende na had België in tegenstelling tot b.v. Nederland, nauwelijks of geen stedelijke agglomeraties aan zee. De beperkte oppervlakte van de kuststrook in vergelijking met het te bedienen achterland en de toename van het kusttoerisme in de 19de eeuw speelden een aantal handige promotoren in de kaart. Zij stichtten nieuwe en exclusief als badplaats bedoelde nederzettingen. In België lag daaraan ook vrijwel steeds particulier initiatief ten grondslag. Een verklaring voor dit fenomeen is te vinden in het feit dat heel wat duingebieden langs de kust privé-eigendom waren. Zo behoorden de gronden tussen het toenmalige dorp Knokke en de zee in de 19de eeuw toe aan de familie Lippens, en bezat baron Crombez het grootste deel van de kuststrook bij Nieuwpoort. Nieuwpoort-bad was trouwens de eerste geheel nieuwe badplaats aan de Bel | |
[pagina 408]
| |
gische kust. In 1864 al bestond er ten westen van de IJzermonding een badinrichting, uitgebaat door de Société Anonyme de Nieuport-Bains die was samengesteld uit o.a. de burgemeester, een schepen en een gemeenteraadslid van het landinwaarts gelegen stadje Nieuwpoort. Het lag in de bedoeling van deze N.V. Nieuwpoort-bad uit te bouwen tot een badplaats met allure, die zou kunnen wedijveren met het destijds prestigieuze en gerenommeerde Oostende. Baron Crombez, eigenaar van de gronden, nam al spoedig dit initiatief over. Hij liet een zeedijk met promenade aanleggen en uiteraard ook een casino bouwen, en zorgde voor een spoorverbinding tussen de bestaande stad en de badplaats in wording. Een ongeïnspireerde blokbebouwing, die het voordeel had zich onbeperkt in westelijke richting te kunnen uitbreiden, maakte deel uit van zijn verkavelingsplan. Crombez stelde echter te hoge eisen en pas toen rond de eeuwwisseling een N.V. de exploitatie van de nieuwe badplaats overnam, begon de gestage en overigens nog steeds aanhoudende groei van Nieuwpoort-bad. Een vergelijkbare evolutie deed zich voor in Middelkerke en Westende. In 1876 werd in Brussel de Société des Bains et des Dunes de Middelkerke et de Westende opgericht, met de bedoeling de duingebieden ter hoogte van beide dorpen als bouwterrein te exploiteren. In datzelfde jaar nog werd Middelkerke-bad officieel ingewijd en twintig jaar later ook Westende-bad. Beide zouden echter tot ca 1900 maar een matig succes kennen. Pas toen rond die tijd een nieuwe maatschappij met o.a. Duits kapitaal het roer over nam, kwam er enig schot in de zaak. Er werd een tramlijn naar Oostende aangelegd en mede onder impuls van koning Leopold II werd ook hier weer een weinig origineel verkavelingsplan ontworpen. De aaneenschakeling van rechthoekige bouwblokken werd enkel in Middelkerke onderbroken door een plein met kurzaal,
De architectuurparade op de Middelkerkse zeedijk in 1909. Rechts de villa Cogels. (Foto Héliotype De Graeve, Gent).
De villa Cogels te Middelkerke in 1986.
het latere casino van architect Vereecken in een Normandische, dus opnieuw uitheemse stijl. De Oostendse promenade werd doorgetrokken, zodat een wandelweg van 15 km lang ontstond. Langs deze en andere boulevards aan de kust verrezen de Grands Hôtels en de | |
[pagina 409]
| |
villa's van de gegoede burgerij in een gesloten bebouwing vanwege de schaarste van de bouwgrond en de daarmee samenhangende prijs. Dat leidde binnen de kortste keren tot een lineaire verstedelijking van de Belgische kuststrook, die zijns gelijke niet vond - en vindt - in Noordwest-Europa. Aanvankelijk zorgde de aandacht voor de gevel, die aan zee uitgaf op de zo belangrijke promenade, nog voor een eclectische, uitbundige en vaak exotische architectuurparade. ‘Het moorsch reikt er de hand aan het gotisch, de renaissance aan het byzantijnsch’, zo schreef Conrad Busken Huet in 1881 over het Oostendse zeefront.Ga naar eind(3) Maar nog geen eeuw later zou van dat alles slechts weinig over zijn. De democratisering van het kusttoerisme leidde immers in de jaren na de Tweede Wereldoorlog langs de hele Belgische kust tot een nooit geziene, speculatieve bouwwoede, die haar hoogtepunt bereikte in het midden van de jaren zestig. Een van de moderne architectuur afgeleide, karakterloze hoogbouw vond toen ook zijn niets ontziende weg naar de kust. De meest sprekende getuige daarvan is de villa Cogels te Middelkerke, waarvan de gevel op het nippertje wettelijk beschermd kon worden. Hij is nu geworden tot de groteske entree van een tien etages tellende, kleurloze nieuwbouw, die exemplarisch mag heten voor de wansmaak die nog steeds en haast overal hoogtij viert bij het bouwen aan onze kust. | |
Het landschapsideaal als tegenwichtVerstedelijking was echter niet overal het parool. In De Haan en het Knokse Zoute was zelfs het tegendeel het geval. Beide werden immers opgezet naar het voorbeeld van de Engelse villaparken en tuinwijken, die omstreeks het begin van de 20ste eeuw ook hier opgang maakten. ‘De voordelen van het platteland bij die van de zee vervoegd’, zo prees Beaucourt de Noortvelde De Haan in zijn - men lette op het
De Haan-aan-zee.
Frans - Le Coq-sur-mer ou l'Eden des plages belges uit 1899.Ga naar eind(4) Van De Haan een Eden, een paradijs maken, dat was de bedoeling van de Société Anonyme de Coq-sur-mer die in 1896 gesticht werd. Deze N.V. nam al dadelijk de concessie over van de te vroeg gestorven promotor die enkele jaren eerder 50 ha duingebied in De Haan in erfpacht had gekregen van de staat. Opnieuw was het de bedoeling een exclusieve badplaats te creëren. Daarom werd architecte-paysagiste Louis van der Swaelmen aangezocht een ontwerp te maken voor het geplande villapark. Van der Swaelmen tekende een infrastructuur uit met gebogen, natuurlijke wegen die rond en over de duinen liepen en waarlangs de villa's konden worden gebouwd. Verder voorzag hij een centraal gelegen park en - erg opvallend voor de Belgische kust - geen dijk noch promenade. Het inmiddels onvermijdelijk geworden casino, hét statussymbool van de betere badplaats, kwam er wel, maar dan in het hart van De Haan, dichtbij het station. De architectuur van het nieuwe De Haan bestond uit een mengeling van Engelse cottages en Normandische villa's met vakwerk en samengestelde, steile daken.Ga naar eind(5) Daaraan werden typisch Vlaamse elementen toegevoegd zoals de witgekalkte baksteen en het rode pannendak. Het geheel moest immers landelijke rust uitstralen, moest een tegenwicht bieden voor de (groot)stedelijke chaos die men op vakantie aan zee ontvluchtte. Dit romantische ideaal hield in De Haan echter niet lang stand. Niet omdat deze valse idylle ontmaskerd werd, wel omdat het nu eenmaal lucratiever bleek deze waar moge- | |
[pagina 410]
| |
lijk aan te passen aan de nieuwe noden. In de jaren na de Eerste Wereldoorlog verdichtte daarom de bebouwing en verschenen de eerste grotere gebouwen, zij het aanvankelijk - en vaak nu nog steeds - vermomd als buitenmaatse cottages en villa's. Rond die tijd werd bovendien een zeedijk aangelegd, hoezeer dat ook indruiste tegen het oorspronkelijke plan. Net zo goed als elders betekende dat voor De Haan het begin van de verstedelijking van de kuststrook. De verlenging met anderhalve kilometer van de promenade van Knokke in de richting van het Zoute, dat al vanaf het begin een zeedijk had, betekende een beslissend moment in de groei van deze laatste plaats. Dit werk werd ondernomen onder auspiciën van de Compagnie Immobilière du Zoute, in 1908 opgericht door de eigenaars van het gehucht, de familie Lippens. Daarvoor was reeds door enkele kunstenaars die er zich omstreeks 1880 hadden gevestigd, een bescheiden begin gemaakt met de uitbouw van het Zoute tot villawijk. De zoute poldergrond - vandaar de naam - was immers voor weinig anders geschikt dan voor bebouwing. Echter pas toen de Compagnie Immobilière opdook, raakte het initiatief uit de artistiekerige sfeer. Maar Lippens zag het dan ook heel wat grootser dan zijn voorgangers. Op de zeedijk bouwde hij het Grand Hôtel du Zoute, hij liet het bestaande golfterrein vergroten en nam de Duitse stedebouwkundige Stübben als adviseur in de arm. Deze adviseerde, evenals Van der Swaelmen voor De Haan, een net van gebogen, van bomen voorziene straten en aparte, door beplanting beschutte wandelwegen. De bouwhoogte werd beperkt tot 11 m en de voorkeur ging ook nu weer uit naar een Anglo-Normandische stijl met rode pannendaken, waarvan zelfs de helling werd bepaald. De aantrekkingskracht van het Zoute op het betere publiek moest verder van meet af aan gegarandeerd worden door de aanwezigheid van duur, modern comfort, zoals
Het Albertplein te Knokke.
stromend water, elektriciteit en riolering. Deze troeven, die Lippens omstreeks 1910 in een massale reclamecampagne uitspeelde, wierpen tenslotte hun vruchten af. Wat eens een onooglijk gehucht was, groeide vanaf de jaren dertig uit tot het wellicht meest exclusieve vakantieoord aan de Belgische kust. Tot op de dag van vandaag trouwens heeft het Zoute deze faam; ook het oorspronkelijke karakter bleef bewaard. Enkel langs de zeedijk werden ook hier weer toegevingen gedaan, zodat de samenhang met de landinwaarts gelegen tuinstad grotendeels verloren ging. Deze samenhang was echter louter formeel van aard en bestond uitsluitend tussen de nieuw gebouwde zeedijk en de al even kunstmatig ontstane villawijk. Van enige relatie met het dorp Knokke of met het gehucht het Zoute was hier vanaf het begin geen sprake. | |
Zeventig kilometer vervelingDaarin verschilden het Zoute en De Haan dus maar weinig van de rest van de Belgische kust. Bijna overal kwam de eigenlijke badplaats immers langs de zeedijk tot ontwikkeling en keerde zij zich af van de bestaande nederzetting. De aanleg van een tramlijn en van de zogenaamde Koninklijke Baan vervolledigde deze breuk nog. Een breuk die bovendien nog | |
[pagina 411]
| |
werd benadrukt door de aard van de bebouwing langs het zeefront. De villa's uit de Belle Epoque waren aangepaste kopieën van de stedelijke rijwoningen van de burgerij. Ook met de doorbraak van de hoogbouw vanaf de jaren zestig wordt weinig of geen respect getoond voor het bestaande, laat staan enige aandacht geschonken aan het zoeken naar een eigen kustarchitectuur. Zelfs wanneer de contextuele architectuur in de jaren zeventig en recentelijk de zogenaamde post-moderne architectuur opnieuw aandacht vroegen voor een aantal streekgebonden en historische elementen, ging men langs de Belgische kust vlijtig door met het optrekken van residenties die al even wansmakelijk zijn als de ‘klinkende’ namen die men hen toedicht. Om dan nog maar te zwijgen van de jongste rage: de duinen polderdorpen à la de Lombaerde, Ysermonde, Laguna Beach en Sunclub Groendijk. Goedkope nostalgie is hun handelsmerk en voor het overige staan ze erbij als de vergeten accessoires uit een slechte heimatfilm. ‘Tout était possible à la côte, mais rien n'a été fait’, schreef Pierre Puttemans al in 1964. ‘Le style de nos plages est la vulgarité même, la bêtise même, la laideur même. Soixante dix kilomètres de gâchis’Ga naar eind(6), een vervelende knoeiboel van 70 km lang. En daaraan kan dat luttele beetje architectuur dat tussen die bouwsels verloren staat - de casino's van Stijnen, La Rotonde van Van Rysselberge in Westende, en de paar woningen van Callebout te Nieuwpoort en Zeebrugge, om maar wat te noemen - niets (meer) veranderen. |
|