Vandaar dat hij in hotel Valmonte, juist op 4 mei, zijn verbijstering formuleert over het uit elkaar gaan van twee goede vrienden, terwijl hij zelf aldoor voelt hoe ‘liefde, liefste, liefde blijft verwekken’.
Leo Vroman woont nu al veertig jaar in Brooklyn, New York. Hij komt wel geregeld naar Nederland en hij onderhoudt ongetwijfeld met Nederlanders contacten, waardoor hij de band met het land, de mensen en de taal niet verliest, maar zijn leven speelt zich toch daarginds af, in Amerika en in het Amerikaans. Wat dat precies betekent voor een dichter die in het Nederlands dicht (alleen spaarzaam in zijn tweede taal) weet ik niet, maar het kan niet zonder gevolgen blijven.
De uitbundige en originele manier waarop Vroman met de Nederlandse taal omgaat vertoont nogal wat verwantschap met de manier waarop een Nederlandse dichter uit de vorige eeuw, die al jong moest uitwijken naar Engeland en daar zijn verdere leven verbleef, zich van het Nederlands bedient: De Schoolmeester, bedoel ik. Ook De Schoolmeester veroorloofde zich, net als Vroman, vrijheden, absurditeiten, verwringen, combinaties, of hoe ze heten, die alleen mogelijk lijken bij de gratie van de afstand die hij had tot de taal zoals die dagelijks gebruikt werd.
Een Schoolmeester-kant heeft Vromans poëzie onmiskenbaar. Niet alleen in de fabels of in de didactisch klinkende poëziegedeelten (‘Wij nemen voor de eerste les / mijn allerzwaarste lezeres’), maar meer in het algemeen wat de soort humor betreft. Een bundel als De cultuurgeschiedenis, door en voor televisie vereenvoudigd en van uitleg voorzien (1984), met tekeningetjes en al in de verzamelbundel opgenomen, is ernstig nonsensicaal, geheel in de geest van De Schoolmeester:
Tot ongeveer twaalfhonderd zeven
had men van zitten geen begrip.
Men vrat nog met de monden open,
men maakte nog met alles leven,
men smeet met aangebrande kip.
Azijn mocht langs de kinnen lopen.
De vrouwen moesten meestal weven,
de mannen op een hellend schip.
Moois was voor geen goud te kopen.
Er zijn weinig gedichten, zeker van de latere Vroman, zonder grappigheid. Een grappigheid die hij ook in combinatie met emotionerende en serieuze stof met een verbazingwekkend gemak laat ontstaan. Net zo gemakkelijk als hij de strofe, het rijm, de regellengte aanpast aan zijn behoeften, net zo gemakkelijk verspringt hij van toon.
Vroman dicht in hoog tempo door, nu met behulp van een tekstverwerker. Zijn latere gedichten, die vaak lang zijn of reeksmatig, zijn nog maar spaarzaam van interpunctie voorzien, wat aan hun open karakter bijdraagt. Het organische principe, de verstrengelingen, overgangen, vertakkingen, veranderingen waar Vroman in de natuur zo op vertrouwt en waaraan hij bij voorbeeld in zijn magnifieke tekeningen zo goed beeldend uitdrukking kan geven, dat principe beheerst ook zijn poëzie.
In een van zijn meest recente gedichten, we zijn dan al verder dan bladzij 1000 in Gedichten 1947-1984, verzucht hij op karakteristiekironische wijze:
Ik tors mijn werk als een gewei
elke dag voel ik het groeien
ik had het eerder moeten snoeien.
Niemand kan er nu meer bij.