trum van Hazebroek, als vertegenwoordiger van Frans-Vlaanderen in de Raad zal zetelen, en dat er een eerste bijeenkomst zou zijn op 27 en 28 januari 1986. Premier Fabius zou zelfs de openingszitting voorzitten. (De Standaard, 21-22 december 1985). Nu moeten er van de Nationale Raad voor Talen en Culturen, die enkel adviserende bevoegdheid heeft, geen mirakels verwacht worden. De Raad moet zich bezighouden met álle culturen in Frankrijk; zowel de Franse culturele minderheden als de immigrantenculturen hebben een vertegenwoordiger. Wel is het belangrijk dat de Frans-Vlamingen zich opgenomen weten in een ruimer verband en steun kunnen vinden bij de andere minderheden, die al verder gevorderd zijn, zoals de Bretoenen en de Elzassers. De krant Libération schreef eerder in verband met de nieuwe Raad: ‘Seules les langues régionales soutenues par des puissants cousins hors frontières, comme l'alsacien ou le flamand, peuvent envisager de passer le cap du xxième siècle’.
Van Martial Waeghemacker mag worden verwacht dat hij de Frans-Vlaamse problematiek naar voren brengt in een ruimer verband. Het is bekend dat hij zowel contacten heeft met de op cultuurpolitiek gebied bewuste regionalisten die voor het Nederlands opteren, als met de particularisten die de streektaal willen cultiveren. Zelf richtte hij de Vlaamse volkszanggroep De Haeghedoorn op. Hij was betrokken bij het tot stand komen van het Manifest van de Frans-Vlamingen op 19 december 1981 in Hazebroek. In 1982 maakte hij deel uit van het vernieuwde bestuur van Menschen lyk Wyder.
In Rijsel werd van 1 tot 6 februari 1986 een internationale week van het regio-toerisme gehouden. De Regionale Raad voor Toerisme wilde hiermee de toeristische mogelijkheden van Nord/Pas-de-Calais kenbaar maken in de eigen regio, in eigen land en in het buitenland, en de contacten bevorderen tussen een 80-tal exposanten uit de streek en een 300-tal vertegenwoordigers van de toeristische sector uit Frankrijk en vooral Noord-Europa.
Een dergelijke grootse aanpak om in toeristisch opzicht naar buiten te treden is nieuw, maar niet zonder reden. Verleden jaar verscheen bij de Société de géographie de Lille (77, rue Nationale, 59800 Lille) de doctoraatsstudie van Jean-Michel Dewailly onder de titel: Tourisme et loisirs dans le Nord/Pas-de-Calais. Dit werk van 1161 bladzijden is het resultaat van dertien jaar onderzoek. Het is de eerste complete toeristische inventaris van de regio en een kritische studie van de recreatiemogelijkheden. De auteur wijst erop dat de regio geografisch en cultureel verbonden is met de noordelijke buurlanden, en er de zuidelijke uitloper van vormt; de noordelijke positie in Frankrijk is echter ongunstig. De auteur stelt dat de decentralisatie genoeg kansen biedt om een degelijk toeristisch beleid te voeren en dat de uitbouw van het toerisme een belangrijke troef is voor de regionale herleving.
Ook in Le Courrier des Pays-Bas Français (nr. 20) gaf George De Verrewaere zijn visie op het regionale beleid voor toerisme. Hij stelt o.a. dat de ‘Nordistes’ niet zo negatief zouden denken over hun streek, als ze zich meer bewust zouden worden van hun verleden en van hun Vlaamse, Artesische of Henegouwse eigenheid. Via bewustmaking en degelijke vorming van de verantwoordelijken voor het toerisme kan een kwaliteitstoerisme ontstaan dat gericht is op het ontdekken van een regio die gedurende eeuwen het hart was van Europa, aldus De Verrewaere.
Dat aan dat verleden weinig belang gehecht wordt, blijkt echter weer uit een artikelenreeks over het imago van ‘Le Nord’ in La Gazette economique (december 1985). De Regionale Raad heeft er 6 miljoen Franse frank voor over om een nieuwe identiteit te propageren, die ook economisch rendabel moet zijn: het Noorden is hartelijk! (sic).