Babel Opera
Met zijn eerste speelfilm, De man die zijn haar kort liet knippen (naar Johan Daisnes gelijknamige roman), bezorgde André Delvaux (Leuven, 1926) in 1966 de Vlaamse film voor het eerst internationale bekendheid. Na zijn succes te Parijs, o.m. in de kringen van het beroemde tijdschrift Cahiers du Cinéma en de aanvankelijke miskenning in eigen land, realiseerde hij later, met uitzondering van Een vrouw tussen hond en wolf (1978) en de kunstfilm Met Dieric Bouts (1975), nog uitsluitend Franstalige produkties, met name Un soir, un train (1968), Rendezvous à Bray (1971), Belle (1973) en Benvenuta (1983). Interessant daarnaast was de t.v.-documentaire To Woody Allen from Europe with love (1981).
Ter gelegenheid van het vijftigjarig bestaan van de Nationale Loterij kreeg Delvaux van deze instelling de kans om een film te maken. De cineast had in de Nationale Opera van België (Koninklijke Muntschouwburg te Brussel) Pélleas et Mélisande geregisseerd en was zo gefascineerd geraakt door het theatrale bedrijf aldaar dat hij een film voorstelde rond de voorbereiding van de nieuwe produktie Don Giovanni (dirigent: Sylvain Cambreling, regie: Karl Ernst Herrmann, en met José Van Dam in de hoofdrol).
Zo ontstond Babel Opera of Don Juan gerepeteerd. Delvaux wou aanvankelijk slechts tonen hoe een operaproduktie tot stand komt, hoe zangers repeteren, decors ontstaan en opgebouwd worden enz. Daar hij echter al te goed weet hoe het met de distributie van de korte film in België gaat, wenste hij een film van normale speelduur te draaien. Zijn oorspronkelijke documentaire-project monteerde hij door een spiegelverhaal heen van een regisseur (François Beuckelaars), die ervan droomt Don Juan in natuurlijke decors op te voeren en die tevens een soort Don Juan-figuur is. Dit laatste tot ergernis van Sandra (Alexandra Vandernoot), de vrouw die met hem probeert samen te leven.
De filmtitel Babel Opera verwijst naar Breughels Toren van Babel: een metafoor voor het internationale karakter van de opera en de variëteit van talen en personages in de film. Het scenario geeft de filmer de gelegenheid zijn talent te etaleren via een analogische montage, een sierlijke overvloeiing (Breughels toren transformeert zich in een binnenopname van het operagebouw) en talrijke ‘travellings’ van zowel het Brusselse stadsbeeld als van het Vlaamse en Waalse landschap. De zoektocht van François naar geschikte locaties leidt daar trouwens vanzelf toe.
Zo toont Delvaux in de magistrale beginscène, in een prachtige travelling over Brussel en onder begeleiding van Mozarts ouverture, het afschuwelijke flatgebouw dat nu de plaats van Horta's Volkshuis inneemt. Wat later plaatst hij daartegenover het puin van dat belangrijke bouwwerk, dat nu langs een spoorweg in de buurt van Brussel ligt te vergaan.
In de eerste plaats is de film echter een hommage aan de Brusselse opera en aan hen die in deze culturele oase (‘où tour est pour le mieux dans le meilleur des mondes’) in tevredenheid werken. Het spiegelverhaal is te weinig gestoffeerd om de sterk doordachte montage functioneel te doen overkomen op de kijker. Het geheel blijkt een vernuftig spel van beeld- en klankmontage, een spielerei waaraan vooral Delvaux heel wat genoegen heeft beleefd.
De vraag is tenslotte of de Nationale Loterij met haar winsten niet beter jong filmtalent een kans had kunnen geven. Daarmee had ze, overeenkomstig haar statuten, ‘de ontwikkeling van de kunst’ en de filmkunst in het bijzonder beslist meer gediend. Met Babel Opera heeft het Belgische mecenaat echter eens te meer geen risico willen lopen.
Wim de Poorter