‘Lohengrin’ in de Opera voor Vlaanderen. Scenografie door Octave Landuyt.
zoals hemelse zwanen en neerdalende duiven’.
Landuyts persoonlijke uiteenzetting over het theater, de kunstvorm opera, Wagner en Lohengrin heeft zijn neerslag gekregen in een speciaal voor die gelegenheid uitgebracht boek, het Operaschildersdoek samengesteld door Anne-Mie Lobbestael (dramaturgie OvV). Daarin bevindt zich veruit het meest interessante materiaal dat de confrontatie Wagner-Landuyt heeft opgeleverd. De scenische neerslag ervan kon veel minder overtuigen en leverde het bewijs dat een belangrijk plastisch kunstenaar niet per sé een goed scenograaf hoeft te zijn. Landuyts decor blijft in hoofdzaak beperkt tot een monumentale, gehelmde kop, binnen een doorzichtige groene piramide geplaatst en geflankeerd door blauwe en paarse trappen. Deze kop met voor de mond de bezwerende hand (die verschuift naarmate Elsa's zwijgplicht meer centraal komt te staan) vormt de kern van Landuyts Lohengrin-interpretatie en symboliseert dus a.h.w. de essentie van het drama, het ‘Nie sollst du mich befragen’, de trouw aan het gegeven woord en het onvoorwaardelijke geloof.
Op verschillende manieren belicht, blijft de kop de hele tijd op het toneel aanwezig en zorgt voor meer dan een mooie visuele indruk, op voorwaarde natuurlijk dat je van Landuyts heel eigen stijl en vormgeving houdt. Maar méér dan een mooi effect wordt er met die gehelmde kop niet bereikt. Er is geen wisselwerking tussen de scenografie en het dramatische gebeuren (tenzij het verschuiven van de hand voor de mond). Evenmin weerspiegelt ze gemoedstoestanden, ze werkt niet sfeerscheppend of verhelderend en ondersteunt de handeling niet. Het tegendeel is eerder waar. Ik kon mij niet aan de indruk onttrekken dat Landuyts kunstwerk met zoveel eerbied benaderd werd door regisseur Ronny Lauwers, dat die er zijn scenische vormgeving compleet aan opofferde en er zich dan ook toe beperkte de koormassa's rond de verlichte piramide op te stellen en daar ook meestal onbeweeglijk te laten staan in een nagenoeg identieke opstelling of zij nu de rechtspraak van de koning bijwoonden, een huwelijksstoet begeleidden of zich op een oorlog voorbereidden. Aangezien Landuyt de koren bovendien allemaal in nagenoeg hetzelfde pakje gestoken had met als dominerende kleuren blauw, groen en paars kon het publiek moeilijk uitmaken of zij nu Brabantse edelen dan wel de mannen van Koning Heinrich waren. Homogeen was het geheel beslist wel, boeiend of inspirerend echter zelden. Over het esthetische aspect kan waarschijnlijk gediscuteerd worden, maar persoonlijk vond ik bepaalde ontwerpen b.v. de pruik en het kostuum van Lohengrin, het hoofddeksel van Koning Heinrich en de kledij en pruik van Elsa's pages, echt lelijk.
Ronny Lauwers beperkte de koorevoluties dus tot een absoluut minimum (met meer dan één dood moment), maar hij gaf de zangers meer bewegingsvrijheid, dit uiteraard ook binnen het schema van de scenische opstelling. Over het algemeen kregen de verschillende personages meer profiel, alhoewel de interactie nogal aan de oppervlakkige kant bleef en ook beslist aan dramatische spanning had kunnen winnen. Maar natuurlijk speelt hier ook het artistieke temperament van de vertolker een belangrijke rol. Zo kregen we een ongewoon kordate Elsa (Carmen Reppel) en een weinig dominerende, maar in haar relatie met de nog jonge Telramund (Oscar Hillebrandt) soms vrij moederlijke Ortrud (Pauline Tinsley). Lohengrin (Norbert Orth), in de schetsen bijna als een soort ‘Superman’ voorgesteld, zag er op het toneel veel minder fantastisch uit en Koning Heinrich (Chris De Moor) kwam onder zijn bizar hoofddeksel ook nogal belachelijk over. Vocaal presteerden deze solisten echter op meer dan behoorlijk niveau, iets wat niet van de koren gezegd kan worden. Want niettegenstaande hun aantal en de vocaal-gunstige opstelling, klonken ze weinig overtuigend en zeker niet massaal.
Het Gents orkest van de OvV speelde heel degelijk (met opmerkelijk gave kopers) onder de aandachtige leiding van dirigent Kurt Brass, een man met ervaring en autoriteit die zijn (falanksen) vooral in de meer dramatische delen scheen te inspireren en zo enigszins orkestraal vergoedde wat scenisch ontbrak.
Erna Metdepenninghen