onderwerp hadden - tot aan hun uiterste grenzen had uitgetest.
Sindsdien verkiest hij het buigzame essehout waarmee hij in combinatie met arduin en bak-, steen materiële spanningen weet op te roepen. Rekening houdend met zijn ervaringen en de verworvenheden van de conceptuele en minimale kunst, de arte povera en de land-art kwam Paul Gees in het begin van de jaren tachtig tot een persoonlijke synthese van de ruimtelijke problemen die bij de recente ontwikkeling van de ‘beeldhouwkunst’ waren ontstaan.
Zowel de sculpturen als environments zijn opgebouwd uit elementaire vormen. Naast arduin en essehout gebruikt Paul Gees eveneens gebruikte materialen zoals baksteenfragmenten, afbraakhout en de laatste tijd ook autobanden. Door een minimale ingreep - de horizontale of verticale balk wordt gedeeltelijk overlangs ingezaagd en opengespalkt; de tussenruimte wordt opgevuld met arduin- of baksteenfragmenten - stimuleert de kunstenaar een organisch proces waarbij de verborgen krachten en spanningen, eigen aan het materiaal, op directe wijze gevisualiseerd worden.
Alhoewel ze zijn opgebouwd uit dezelfde elementaire vormen en materialen wordt een duidelijk onderscheid gemaakt tussen de in een (architecturale) ruimte of in de natuur geïntegreerde projecten en een reeks van zelfstandige sculpturen. Bij de installaties is de kunstenaar gebonden aan een architecturaal gegeven dat niet alleen de technische realisatie, maar eveneens het totale concept voor een belangrijk deel bepaalt. Meestal wordt nog gebruik gemaakt van een in de ruimte aanwezig steun- of referentiepunt, waarbij de illusie ontstaat dat de ruimte door de installatie ‘gedragen’ wordt, terwijl ze eigenlijk ontstaan is dank zij een bestaande constructie waarin ze werd opgenomen. Door de structuur van de drager los te koppelen van zijn functie - hij wordt nu drager van de idee - legt Paul Gees de nadruk op de interne logica van de op de ruimte gerichte autonome sculptuur. Zo realiseerde hij in de Nieuwe Workshop te Brussel naast een bestaande gietijzeren zuil met fragmenten afbraakhout een vervormde kopie van zijn uitgangspunt. Door de confrontatie van deze ‘pastiche’ met het origineel beklemtoont Paul Gees de formele eigenschappen van deze in oorsprong constructieve elementen.
Bij andere installaties werd de verticale balk langs de bovenzijde op verschillende plaatsen verticaal ingezaagd en tussen de vloer en de verticale lijst van de deuropening vastgeklemd. Door het met baksteengruis waaiervormig openspalken verwijst Paul Gees op abstracte wijze naar de oorspronkelijke vorm van het hout. Door de druk van het hout wordt de tussengevoegde baksteen langzaam verpulverd. Hierdoor krijgt deze sculptuur een levendig en organisch karakter met reminiscenties aan het originele voorbeeld. Bij een volgende stap worden de aan de natuur ontleende materialen, vormen en constructieprincipes opnieuw met deze oervorm geconfronteerd. Door de boom met zijn afgewerkt produkt (de balk) in het landschap te verenigen legt Paul Gees de relatie met de stam als drager van een beschuttende kruin, of de boom als oerconcept van alle architectuur.
Naarmate de mogelijkheden van het materiaal werden uitgebreid ontstaan uit de environments losstaande sculpturen die op hun beurt een eigen ruimte creëren en omsluiten. Door de confrontatie van verschillende materialen met verschillende spankracht, soepelheid, plooibaarheid en weerstandsvermogen ontstaan interne spanningen die culmineren in een (tijdelijk) evenwicht. Terwijl de vroegste sculpturen zich uitstrekten in de lengte en zich langzaam uit eigen kracht of door gebruik te maken van een tegengewicht wisten op te richten, evolueert Paul Gees naar een reeks verticale sculpturen. De