milieu, waarin ze haar huwelijksleven slijt. Misschien ook met haar eigen milieu, maar daarover horen we te weinig dan dat we daar een oordeel over zouden kunnen vormen. Het kind in de schaduw vertelt over de manier waarop ze werd opgevoed: ‘Het was de koele periode in de pedagogie. Vooral niet te veel knuffelen was het parool. De vader wilde zich daar strikt aan houden. Hij was namelijk van mening dat te veel aanhalen bij een meisje een Oedipuscomplex (of eigenlijk een Electracomplex) zou kunnen opwekken, en dat zou zijn dochter, als ze groter was, jaloers op haar moeder kunnen maken. Dat leek hem te lastig... De moeder zoende haar man en haar kind zoveel als ze zin had, en trok zich, wat dat betrof, niets aan van de opvoedkundige boeken die ze ook gelezen had. Een jaar of dertig later was de koele periode voorbij en beval de pedagogie juist liefkozen aan. Achteraf was de moeder er trots op dat zij het goed had gedaan’ (p. 8).
‘Een vriendje uit de montessorikleuterschool had veel tijd eraan besteed me alle woorden die hij voor menselijke uitwerpselen kende, uit mijn hoofd te laten leren. Thuisgekomen... dreunde ik de lange rij woorden op, maar tot mijn teleurstelling reageerde ze niet, en bleef ze gewoon doorstrijken. Ik probeerde het nog eens, zonder resultaat. Vele jaren nadien zou ze vertellen dat ze nog wist wat ze gedacht had: Adler! Dat wil zeggen: de pedagogie van het geen aandacht eraan schenken. Dan gaat het vanzelf over’ (p. 22).
In dat milieu, wat terzijde van de wereld, breekt de oorlog los. Opmerkelijk is de cleane heldere en vrij emotieloze stijl waarin ‘het kind’ de eerste gebeurtenissen vertelt die zich in dat joodse gezin voltrekken: ‘Mammie zei dat ik mijn bed afgehaald kon laten staan, omdat we niet meer terug zouden komen... Ik droeg een zomerjas van wollen stof, met zachtblauwe, witte en grijze pikkeltjes, en met een korenblauw suède kraagje. Mijn moeder had de katoenen gele ster er losjes op geregen’ (p. 44).
Nergens zie je emoties rechtstreeks, wel tussen de regels door: vertedering om de broze, wat onhandige moeder, vertede ring omdat haar moeder niet tegen alleen-zijn kan en dus steeds een partner nodig heeft, die zich dan ook altijd meteen voordoet, de dochter registreert dat soort dingen alsof zijzelf de moeder was, en alsof haar moeder de kwetsbare dochter was, eigenlijk.
Dezelfde toon beheerst deel 2, waarin haar moeders schrijverschap van na de oorlog uitvoerig ter sprake komt, en een slepende kwaal die haar moeder tijdelijk - na een verkeerde diagnose - in een psychiatrische inrichting doet belanden. De ongelooflijk lompe houding van de medische wereld tegenover niet direct meteen klassificeerbare patiënten wordt breed neergezet. (Toch, of misschien wel daardoor, bloeit haar moeders schrijfcarrière op.) Ronduit schokkend vertelt Loeka over een behandelend psychologe: ‘U moet er zich maar op voorbereiden dat uw moeder voorlopig niet naar huis kan, misschien nooit meer. Wat vooral zo afwijkend is, is haar verlangen een pantalon te dragen... We hebben haar een corsetje met kousen verschaft, zoals andere dames’. ‘Mijn moeder draagt altijd graag een lange broek om haar benen goed warm te houden. Ze had al een ischias neuritis, toen ik nog klein was’. ‘Een lange broek is voor een vrouw van haar leeftijd niet passend,’ herhaalde het stuk beton, dat er mager en pinnig uitzag. ‘Uw moeders haren tot op haar schouders, waar ze nog wel zelf met krulspelden krullen in wilde zetten, hebben we natuurlijk afgeknipt’ (pp. 167-168).
Een van de psychiaters wil de moeder met een rechterlijke machtiging voorgoed vasthouden, even dwingend als de Duitse bezetter met zijn affaires van weleer.
Sober en ingetogen verhaalt
Loeka Wolf Catz. (o1930).
Loeka ook haar moeders dood. Zeven jaar doet de dochter erover om deze geschiedenis te schrijven, misschien om zich wat te bevrijden van de nauwe band die zij met haar moeder had; want jaar in jaar uit was zij bij haar en verpleegde of verzorgde zij haar. Dat is het wat me onder al die soberheid ontroert. Afgezien daarvan blijft het natuurlijk altijd boeiend om een auteur te zien beschrijven door iemand die haar liefheeft, met juist te weinig distantie. Ik denk daarbij b.v. ook aan de manier waarop Maria van der Zeyde haar vriendin Ida Gerhardt heeft geportretteerd in
De hand van de dichter, even distantieloos, even brokkelig en even fascinerend.
En hele fragmenten van dit boek werden vooraf gepubliceerd in Het Vrije Volk.
Hannah van Buuren
loeka wolf catz, Kind in de schaduw, Nijgh en Van Ditmar, 's-Gravenhage, 1985, 261 p.