rijker en zinvoller kunnen maken. De haast waarmee Deflo's verzameling in elkaar is gezet, blijkt m.i. uit de overlappingen. Op p. 92 schrijft hij i.v.m. De blinde spiegel: ‘Hier haakt van Aken in op de theorieën van de Duitse kommunistische psychoanalyticus Wilhelm Reich, die seksuele bevrijding als een integrerend deel van de klassenstrijd beschouwde, omdat seksuele onderdrukking volgens hem de klasseheerschappij dient’. Zeven bladzijden verder lees ik: ‘Jos Borré brengt in een recensie de emotionele en sexuele geremdheid van Irma terecht in verband met de theorieën van de marxistische psychoanalist Wilhelm Reich, die sexuele bevrijding als een integrerend deel van de klassenstrijd beschouwt’. Een ander voorbeeld (er zijn er méér) geldt het profiel van Willy Spillebeen. Op p. 16 staat er: ‘Van een veel indrukwekkender, epische envergure is de roman De vossejacht (1977) van Willy Spillebeen. Tegen de achtergrond van de groei en teloorgang van een landstreek in West-Vlaanderen, evokeert het werk het levensverhaal van twee generaties: drie vaders en drie zonen, dat de ikverteller als enige overlevende te boek stelt’. Twee stukken verder, nadat Jef Geeraerts' Het teken van de hond (1975) een beurt heeft gekregen, lees je opnieuw: ‘Van een indrukwekkende
epische envergure is de roman De vossejacht, een dodenboek (...). Tegen de achtergrond van de groei en teloorgang van een landstreek in West-Vlaanderen, evoceert het werk het levensverhaal van twee generaties: drie vaders en drie zonen, dat de ik-verteller, weer Jaak Tantasis, als enige overlevende te boek stelt’.
Ook de ongelijkheid van de teksten springt in het oog: de poëzie van Stefaan van den Bremt wordt behandeld in een 23 pagina's lang overzichtsartikel met voetnoten én bibliografische gegevens; i.v.m. Herman de Coninck biedt Deflo alleen een kleine bespreking van zijn tweede bundel uit 1975: Zolang er sneeuw ligt. Over Paul Snoek is er eerst een lange bijdrage die zijn poëtische motieven en thema's karakteriseert; daarna gaat Deflo nog 'ns apart in op de bundel Gedrichten (1971), waarin de dichter ‘zijn abudante lyrisme heeft prijsgegeven voor een zakelijke en koele, epische verhalende en kommunikatieve parlando-poëzie’ (p. 199 én ten tweeden male p. 205).
Hoewel het in de afdeling ‘poëzie’ geregeld (en bijna vanzelfsprekend voor wie zich Deflo's bloemlezing over de Nieuw-realistische poëzie in Vlaanderen (1972) herinnert) over de contouren van die NRP gaat (bij dichters als H. de Coninck, Roland Jooris, P. Lasoen, S. van den Bremt - ook Snoek moet ‘nieuw-realistisch lont’ (sic, p. 212) geroken hebben), toch antwoordt Deflo nergens op Speliers' bezwaren tegen de neo-realistische en neo-romantische poëzie van de jongste decennia. Als voor beide titels tegelijkertijd geadverteerd wordt, had dat best gekund.
Tenslotte, en hierover maak ik mij niet minder bezorgd: wat rommelt Deflo toch in de Nederlandse spelling! (Dat bleek al uit de boven geciteerde zinnen.) Nu eens gebruikt hij de voorkeurspelling (seksuele, paradox, evoceren), dan weer spelt hij conservatief (homosexueel) of progressief (evokeren, koncentreert, paradoks) of onmogelijk (modeklichee) of gewoon verkeerd ('s Hertogenbosch, kriticus, statu nacendi). Kiest iemand voor de progressieve spelling, mij goed, maar het hoort consequent te gebeuren. Spelt een criticus door de jaren heen ànders, dan dient hij zijn bundel, ook qua spelling, eenvormig te maken.
Er is méér. Op p. 112 schrijft Deflo over Greta Seghers' verhalenbundel: ‘Wat mij evenwel het meeste stoort, zijn de vele taalfouten’. Ook ik ben (gelukkig) God de Vader niet, maar het blijft grof koren op de molen van Jeroen Brouwers (die zijn opstellen zijn parels van gloedvolle
Lionel Deflo (o1940).
schrijfkunst!) als Lionel Deflo in hetzelfde gasthuis ziek ligt. Even grasduinen: intrige is vr. (m.), ‘dit nevenintrige’ kan dus niet; karakteristiek is vr., fout zijn dus: ‘een algemeen (of: romantisch, belangrijk) karakteristiek’. Faulkner en schoolreglementen splits je natuurlijk niet als: Faul-kner en schoolreg-lementen. Doorheen is geen voorzetsel; verkeerd zijn: ‘doorheen enkele emotioneel geladen passages’, ‘doorheen de rekonstruktie’, ‘doorheen de loop der gebeurtenissen’, ‘doorheen de hele roman’ enz.; wél goed is: door de hele roman heen.
Ergerlijk zijn verder: ‘Voortdurend doet de schrijver daarbij beroep op’, ‘hij heeft een pijnlijke ervaringswereld van zich af te schrijven’, ‘zoals hoger aangestipt’, ‘een schrijver die materieel bijeengaart’, ‘waarin Kopland zijn emoties bewust op afstand houdt’ enz. Ook met veel werkwoordelijke eindgroepen staat Deflo op gespannen voet: ‘deze gedichten zouden kunnen gelezen worden’, ‘de lezer zal er echter wel rekening moeten mee houden’ enz. i.p.v. ‘zouden kunnen worden gelezen’.
Een geroutineerd tijdschriftredacteur als Deflo, die het van spel-, taal- en zetfouten terecht op zijn heupen heeft, had dit niet mogen overkomen. Maar: zelfs als Bij nader inzien door een neerlandicus was bijgeschaafd en schoongewied, dan zou ik om de genoemde redenen nóg met