Culturele kroniek
Literatuur
Koplands fuga van het verdwijnen
Omvangrijk is Voor het verdwijnt en daarna, de nieuwste bundel van Rutger Kopland niet: zesentwintig gedichten, deels in enkele cycli gerangschikt. De thematiek van verdwijnen, herinnering, van aanwezigheid en afwezigheid die de bundel beheerst, is niet nieuw in Koplands werk. Wat deze bundel niettemin verrassend en bijzonder boeiend maakt, is de rangschikking van de gedichten die aan de thematiek een nieuwe dimensie geeft.
In het hart van de bundel staan twee cycli, elk van vijf gedichten: Natzweiler en Die Kunst der Fuge. Ze werken contrasterend op elkaar in. De overige gedichten lijken om dit centrum van de bundel zo gegroepeerd te zijn dat ook het eerste en het laatste gedicht elkaars tegengestelde zijn en elkaar ook raken.
De bundel opent met Baai, dat een blijvend herinneringsbeeld onder woorden brengt, een prent waarvan de dichter weet dat er destijds iets bewoog. Het roerloze herinneringsbeeld wekt door het besef dat er ooit leven was, het ‘verlangen, dat dit moment voorbijgaat’. Dit lijkt een paradox, maar wat leeft kan voorbijgaan. Wat dood is, is aan verstarring prijsgegeven. Dit besef lijkt de basis van de gedichten in deze bundel.
Terwijl Baai een reactie op een beeld van de wereld buiten de dichter is, roepen de twee gedichten Regen en wind, waarmee de bundel afgesloten wordt, een innerlijke voorstelling op. Hoewel ze beide met dezelfde regel beginnen, spiegelen ze elkaar. In het eerste gedicht staat: ‘Alsof het huis er niet meer is / ... / zo vanzelf omgeeft het ons’; in het tweede: ‘Alsof het huis er niet meer is / ... / zo vanzelf laat het ons los tenslotte’. Daar tussenin staan strofen die respectievelijk het beeld geven van een moeder en haar warmte voor het kind en van een vader die in het huis is gestorven. De - schijnbare - paradox in het eerste gedicht wordt opgeheven door het sterven, het verdwijnen, in het tweede. Schijnbare paradox alweer: wat afwezig is, is door de herinnering aanwezig.
In de twee cycli die de kern van de bundel vormen, herhaalt zich de tegenstelling tussen buiten en binnen, maar in een heel ander licht. In Natzweiler bezoekt de dichter het voormalige concentratiekamp, nu in een idyllisch vredig landschap gelegen. Eenzelfde soort paradox als in de hiervoor genoemde gedichten doet zich voor:
De doden zijn zo hevig afwezig, alsof
niet alleen ik, maar ook zij
Hun aanwezigheid in afwezig zijn, de entourage met de natuur
Rutger Kopland (o1934).
en het pas geverfde Lager, dat alles leidt tot de slotregels die, hoe ingehouden ook, een verschrikkelijke consequentie trekken uit het besef van de beweging van toen naar nu:
als nieuw is het, alsof er nog niets
De vijf gedichten van Die Kunst der Fuge die daarop volgen, contrasteren voorzover ze de concrete verschrikking van een mogelijke voortzetting veralgemenen, door het idee van de beweging te verbinden met de pure abstractie van de muziek. De beweging van gedachten, tussen herinnering en verlangen, wordt verbonden met beelden als beken en vallende bladeren, die ook elders in de bundel gebruikt worden. Dat versterkt de eenheid daarbinnen: de beelden in verschillende gedichten rijmen op elkaar. Door de herhaling van het thema van de herhaling, weer-