Ons Erfdeel. Jaargang 29
(1986)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 211]
| |
De Nederlandse taalunie: vijf jaren van opbouw
| |
InleidingZoals de titel van deze bijdrage aangeeft, ligt het niet in de bedoeling in de volgende bladzijden een bespiegeling te geven over de taken en doelstellingen van het Taalunieverdrag. Ik verwijs daarvoor liever naar reeds vroeger in dit blad gepubliceerde belangwekkende bijdragen van Johan Fleerackers en Bernard de Hoog.Ga naar eind(1) Wat hier aan de orde komt, is veeleer bedoeld als een korte weergave van de activiteiten van de Nederlandse Taalunie gedurende de eerste vijf jaar van haar bestaan. Ook wordt, voor zover dit thans al mogelijk is, een perspectief geopend op het beleid van de eerstvolgende jaren. Op 9 september 1985 vierde de Nederlandse Taalunie in alle bescheidenheid haar eerste lustrum. In bescheidenheid, maar opgewekt! Ook al stak deze viering schril af tegen de grote luister waarmee - vijf jaar eerder - de ondertekening van het Verdrag in het Egmontpaleis te Brussel gepaard ging. De ingetogen stilte werd niet ingegeven door gebrek aan concrete resultaten, maar door het besef dat wij nog pas aan het begin staan van een grote ontwikkeling. Toegegeven, het pad van de Nederlandse Taalunie is tijdens haar aanloopperiode niet steeds over de spreekwoordelijke rozen gegaan. Zelfs in kringen van vurige voorstanders van de ‘culturele integratie’ was in de voorbije periode wel eens twijfel over het welslagen, het nut en de zin van de hele onderneming. Ten onrechte. De inzet van velen heeft tastbare resultaten opgeleverd. Enkele weken geleden verscheen onder de titel Vijf jaar Taalunieverdrag 1980-1985 een boekje waarin uitvoerig wordt teruggeblikt op de aanloopperiode van de jonge intergouvernementele organisatie die, zoals in de tekst van het Verdrag staat, ‘de integratie van Nederland en de Nederlandse Gemeenschap in België op het gebied van de Nederlandse taal en letteren in de ruimste zin’Ga naar eind(2) tot doel heeft. Ik hoef daar nu niet in detail op in te gaan. De tekst van het boekje spreekt voor zichzelf. Toch is het, voor de goede orde, noodzakelijk een paar feitelijke gegevens op een rijtje te zetten. | |
In oprichting‘Vijf jaar Taalunie" betekent dat er sinds 9 september 1980 ononderbroken is gewerkt. Eerst op een wat smal vlak. Er moest namelijk een hele organisatie worden opgezet, voordat met het inhoudelijke werk kon worden begonnen. Er verliepen enige maanden tussen de ondertekening van de Verdragstekst door de | |
[pagina 212]
| |
Hoge Verdragsluitende Partijen en de bekrachtiging door de wetgevende lichamen in beide landen in de zomer van 1981. Daarna was het een poos wachten op de officiële uitwisseling van de akten van bekrachtiging. Dit gebeurde op 27 januari 1982 te 's-Gravenhage. Het Verdrag kon dus, krachtens zijn eigen bepalingen, pas op 1 april 1982 in werking treden. Vanaf die datum tot 31 maart 1984 is gewerkt met een voorlopige structuur, de ‘Nederlandse Taalunie in oprichting’. Zij had geen ruimere bevoegdheid dan datgene te doen wat leidt tot de totstandkoming van de in het Verdrag genoemde vier organen van de Taalunie (het Comité van Ministers, de Interparlementaire Commissie, de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren en het Algemeen Secretariaat), en tot het scheppen van omstandigheden waarin de organisatie haar werkzaamheden op doeltreffende wijze kan beginnen. Het beleidsbepalende orgaan van de Taalunie, het Comité van Ministers, werd onmiddellijk na de uitwisseling van de ratificatieoorkonden samengesteld. De Interparlementaire Commissie die bevoegd is ‘te beraadslagen over alle zaken die op de Taalunie betrekking hebben en zich daarover tot het Comité van Ministers te richten’, werd op 6 mei 1983 geïnstalleerd.Ga naar eind(3) De Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren, het wetenschappelijk-culturele adviescollege van de Unie, vatte zijn werkzaamheden op 8 december 1983 aan. Het Algemeen Secretariaat, dat is het beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende bureau van de Taalunie, en dus de plaats waar het werk voor de genoemde organen feitelijk moet worden verricht, kreeg jammer genoeg maar langzaam gestalte. Om redenen van rechtspositionele en administratieve aard heeft het tot februari 1983 geduurd voordat de eerste Vlaamse medewerkers konden worden aangetrokken. Het vinden van een werkbare detacheringsformule voor zowel de Nederlandse als de Vlaamse ambtenaren kostte heel wat moeite. Feit is, dat de formatie (15 personen) pas begin maart 1985 volledig was vervuld. De Nederlandse Taalunie wordt, ongeveer in verhouding tot de bevolkingsaantallen in de taalgebiedsdelen, voor 2/3 door de Nederlandse Regering, voor 1/3 door de Vlaamse Gemeenschap bekostigd. Deze ‘verdeelsleutel’ wordt niet aangehouden voor de samenstelling van de onderscheiden organen (waar pariteit zo strak mogelijk wordt nagestreefd), noch voor de besluitvorming, die overeenkomstig het bepaalde in artikel 8, lid 3 van het Verdrag, bij eenparigheid geschiedt. Op deze wijze wordt elk overwicht van de ene Verdragsluitende Partij op de andere de facto onmogelijk gemaakt. Deze ietwat langdurige ‘incubatieperiode’ van twee jaar heeft dus hoofdzakelijk gediend om de hoekstenen voor het Taaluniebouwwerk op maat te kappen en op de juiste plaats te brengen. Niet voor niets refereerde mijn ambtsvoorganger Bernard de Hoog in dit verband graag aan zijn pionierswerk als aan het werk van een ‘bouwpastoor’. | |
Eerste verwezenlijkingenInhoudelijke werkzaamheden naar buiten toe waren, zoals gezegd, in 1982 nog niet aan de orde. De Taalunie was bezig zichzelf vorm te geven. De beslissingen van het Comité van Ministers waren voornamelijk van procedurele en organisatorische aard, waarbij heel precies gelet moest worden op taak, doelstelling en juridische bewoordingen. In 1983 lag dat al anders. Er kwamen allerlei activiteiten van de grond: financiering van de laatste fase van de Algemene Nederlandse Spraakkunst, subsidiëring van een rapport inzake de situatie van de door de Nederlandse en Belgische ambassade in Parijs georganiseerde lessen Nederlands en een subsidie voor een rapport over aardrijkskundige termen in Nederlandse | |
[pagina 213]
| |
en Vlaamse schoolboeken. Hierbij moet worden vermeld, dat ook in 1983 een flink aantal formatieplaatsen nog niet was vervuld. Met andere woorden, in 1982 en 1983 kwam de Nederlandse Taalunie weinig uit de verf. Dit was niet het gevolg van disfunctioneren, maar van nog onvoldoende uitgebouwde structuren. Hoewel de ‘Taalunie in oprichting’ geenszins de opdracht had inhoudelijk werk te leveren, heeft de toenmalige Algemeen Secretaris toch besloten een begin te maken met enig beleidsuitvoerend werk. Door de weinige personeelsleden werd er dus meer gepresteerd dan strikt genomen had gemoeten. De Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren die een onmisbare schakel is in het totstandkomen van het beleid, bestond in 1983 in feite nog niet. De Interparlementaire Commissie heeft zich van meet af aan zeer actief opgesteld. Tussen mei 1983 en het jaareinde stelden haar leden niet minder dan twaalf schriftelijke vragen aan het Comité van Ministers. Uit andere feitelijkheden blijkt duidelijk dat het ook het Comité van Ministers ernst was om de Taalunie van de grond te tillen. Zo werd op 15 november 1983 het principebesluit genomen om per 1 januari 1984 de subsidiëring van de Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren, het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal, de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, de docentschappen Nederlands binnen de EG, de Stichting Ons Erfdeel, het Komitee voor Frans-Vlaanderen, het Genootschap Onze Taal en de Vereniging Algemeen Nederlands van de departementen in Nederland en de Vlaamse Gemeenschap naar de Taalunie over te hevelen. De uitvoering van dit besluit heeft tot begin 1985 op zich laten wachten, omdat zij nu eenmaal bestuurlijk, comptabel en juridisch ingewikkeld is. | |
Verbreding van het terreinIn 1984 werd de begroting verhoogd. Er werden serieuze inspanningen geleverd om de kosten van het apparaat tot een minimum te herleiden, opdat meer geld kon worden besteed aan operationele activiteiten. Binnen het vastgestelde begrotingsbedrag kon dan ook de financiering van de laatste projectfase van de Algemene Nederlandse Spraakkunst worden voortgezet - de ANS werd in 1984 voltooid en gepubliceerd - en kon een subsidie voor het woordenboek van de Brabantse dialecten worden toegewezen. De saldi uit de vorige jaren kwamen beschikbaar voor een aantal kleinschalige initiatieven met betrekking tot onder andere Nederlands als taal van de wetenschap, een radiocursus Nederlands voor Franstaligen, een vervolgproject aardrijkskundige termen in Nederland en Vlaanderen, het woordenboek van de Vlaamse dialecten, samenwerkingsinitiatieven bij het ontwikkelen van radio- en televisie-scenario's. De Algemene Conferentie der Nederlandse Letteren, die in 1983 - overigens met logistieke steun van de Taalunie - haar laatste bijeenkomst ‘oude stijl’ had beleefd en een uitvoerige ‘Memorie van Overdracht’ had geredigeerdGa naar eind(4), werd in 1984 voor het eerst door de Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren georganiseerd. Deze eerste Algemene Conferentie van de Nederlandse Taal en Letteren resulteerde in een gedegen document waarin door de onderscheiden werkgroepen van de Conferentie ideeën en bouwstenen werden aangedragen voor een te ontwikkelen beleid op terreinen als radio, televisie, pers; theater en film; bibliotheekwezen en documentatie; uitgeverij en boekhandel; taalzorg, vorming en onderwijs; creatieve letteren; taalwetenschap; literatuurwetenschap; cultuurgeschiedenis.Ga naar eind(5) Een ambitieus programma weliswaar, maar geenszins de neerslag van, zoals E.H. Kossmann bij de opening van de tweede Algemene Conferentie in 1985 zou betogen, ‘de lyrische extasen der romantische taalliefde die | |
[pagina 214]
| |
de Vlaamse Beweging in Noord en Zuid vroeger zo diep plachten te ontroeren’. Inderdaad, de Nederlandse Taalunie streeft naar een nuchtere, pragmatische aanpak. Integratie wordt er, net als door Kossmann, geïnterpreteerd als ‘degelijk geordende en rationeel geprogrammeerde samenwerking van twee nauw aan elkaar verwante, vooral in hun relaties met het niet-Nederlandstalige buitenland van elkaar afhankelijke en op elkaars steun aangewezen cultuurkringen’.Ga naar eind(6) Nuchterheid en pragmatisme blijken ook uit de inventarisatie die het Algemeen Secretariaat al eerder maakte van de resoluties van vroegere congressen en colloquia van de Internationale Vereniging voor Neerlandistiek, het Algemeen Nederlands Congres en de Algemene conferentie.Ga naar eind(7) De Raad voor de Nederlandse Taal en Letteren beperkte zich in 1984 hoofdzakelijk tot het jaaradvies over de begroting, de over te hevelen werkvelden en enige ad hoc-aangelegenheden. Voorts hield de Raad zich, noodgedwongen, vrij intensief bezig met de organisatie van het eigen functioneren; de samenstelling van zijn commissies, de redactie van zijn huishoudelijk reglement, de organisatie van de Algemene Conferentie. Inmiddels drong de Interparlementaire Commissie herhaaldelijk bij het Comité van Ministers aan op een meer substantiële begroting voor de Nederlandse Taalunie. Zij achtte dit, samen met de effectieve uitwerking van de overheveling van taken en bevoegdheden, een absolute voorwaarde voor het behoorlijk op gang komen van de Taalunie-activiteiten. Voorts werd met aandrang gepleit voor een beter gestructureerd beleid inzake publicrelations. | |
DoorbraakHet jaar 1985 kan in zekere zin als het ‘jaar van de waarheid’ voor de Nederlandse Taalunie worden beschouwd. Niet alleen werden de vermelde overhevelingen gerealiseerd, maar bovendien kon metterdaad worden begonnen met beleidsvoorbereidend en uitvoerend werk in verband met verdere verdragstaken. De middelen voor operationele activiteiten vertegenwoordigden in de begroting 1985 bijna 46 %. Weliswaar was dit nog geen optimale situatie, maar vergeleken met die van de vorige jaren een forse stap in de goede richting. Zowel tijdens het IXde Colloquium Neerlandicum in augustus 1985 als tijdens de openingszitting van de tweede Algemene Conferentie in oktober 1985 had ik gelegenheid nader in te gaan op een aantal resultaten uit 1985. Ik moet mij thans, om puur praktische redenen, tot de essentie beperken. Het Taalunieverdrag bevat twee inhoudelijk belangrijke artikelen: artikel 4, dat voor de Verdragsluitende Partijen bindende samenwerking voorschrijft, en artikel 5, waarin aan de Nederlandse en Vlaamse Regeringen verscheidene mogelijkheden worden geboden voor het voeren van een gemeenschappelijk beleid. Aan beide artikelen werd in de loop van 1985 een zo breed mogelijke invulling gegeven. | |
SpellingOp 9 oktober 1985 werd de werkgroep spelling geïnstalleerd. Zij heeft tot taak-het inhoudelijke kader te ontwerpen voor de werkzaamheden van een spellingcommissie, die in een later stadium aan het Comité van Ministers voorstellen moet voorleggen. Tevens zal de werkgroep als begeleidingscommissie toezien op de uitvoering van twee projecten, namelijk een maatschappelijke sondering naar de wenselijkheid van een wijziging van de spelling en een onderzoek naar de inconsequenties in de Woordenlijst van de Nederlandse taal. Notities over de inhoudelijke en juridische aspecten van het spellingprobleem verschenen | |
[pagina 215]
| |
onlangs in een nieuwe uitgavenreeks, ‘Voorzetten’ geheten, die de Nederlandse Taalunie in samenwerking met Wolters-Noordhoff Groningen en Wolters-Leuven opzet.Ga naar eind(8) | |
GrammaticaOp het gebied van de grammatica wordt in aansluiting op de in 1984 verschenen Algemene Nederlandse Spraakkunst, door W. Haeseryn gewerkt aan een algemeen werkplan voor structurele grammaticale activiteiten. Het werkplan komt neer op een onderzoek van vier jaar naar impliciet en expliciet gehanteerde normen op het gebied van het taalgebruik. De Katholieke Universiteit te Nijmegen participeert voor 50 % in de kosten van het project. | |
TerminologieHoewel de Taalunie in de korte tijd van haar bestaan nog geen algeheel beleid op dit gebied heeft kunnen ontwikkelen, kan toch melding worden gemaakt van enige afzonderlijke activiteiten en van de eerste schreden om tot zo'n algeheel beleid te komen. Zo verleent de Nederlandse Taalunie financiële bijdragen aan de Gemeenschappelijke Werkgroep Documentatieterminologie, aan de Stichting MARDOC en het Koninklijk Instituut voor het Kunstpatrimonium ten behoeve van een museumthesaurus en aan een project van de NOS en de BRT. Daarnaast is overleg geopend met het Nederlands Normalisatie-Instituut en het Belgisch Instituut voor Normalisatie met de bedoeling op terminologiegebied tot samenwerking met deze beide instituten te komen. | |
Nederlands in de Europese GemeenschappenHet Algemeen Secretariaat heeft een analyse gemaakt van de situatie van het Nederlands binnen de instellingen van de Europese Gemeenschap. Aan de hand van de bevindingen zal de Nederlandse Taalunie het nodige doen om bij de Europese Commissie, het Europese Parlement en de Raad van Ministers aan te dringen op volwaardige behandeling van het Nederlands als officieel erkende taal van de Gemeenschap. | |
Letteren en wetenschapOok op het terrein van artikel 5 van het Taalunieverdrag werden in 1985 verscheidene initiatieven genomen. Dit mag ten eerste blijken uit de verdere uitbouw en de afronding van twee projecten die op initiatief van de Stichting Boek en onder de auspiciën van de Taalunie werden uitgevoerd: ‘Nederlands als Taal van de Wetenschap’ en ‘Een beleid voor boek en lezen in het raam van de Nederlandse Taalunie’.Ga naar eind(9) Ten behoeve van een gemeenschappelijk letterenbeleid van de Taalunie zijn notities vervaardigd over literaire receptie en over de literaire infrastructuur. | |
Nederlands als Tweede TaalEr is onderzoek verricht naar de positie van het Nederlands als Tweede Taal bij buitenlanders die in de Taalunieregio verblijf houden. In dit verband is inmiddels de eerste wetenschappelijke notitie verschenen.Ga naar eind(10) Zij behandelt de problematiek in een typisch Nederlands perspectief en is dus wat België betreft nog onvolledig. Aan de aanvulling wordt gewerkt. De op het buitenland gerichte Werkgroep Certificaat Nederlands als Vreemde Taal heeft op het onderzoek commentaar geleverd, zoals trouwens ook commentaar van andere instanties welkom zal zijn. Daarnaast heeft dezelfde werkgroep haar opvattingen onder woorden gebracht over de eventuele totstandkoming van een Certificaat Nederlands als Tweede Taal. Deze teksten worden thans voor publikatie gereedgemaakt. | |
Overleg OnderwijsresearchIn juni 1985 werd het Vlaams-Nederlands | |
[pagina 216]
| |
Overleg Onderwijsresearch en -Documentatie opgezet. Het is een samenwerkingsverband van de Taalunie, het Nederlandse Ministerie van Onderwijs en Wetenschappen, de Stichting voor Onderzoek van het Onderwijs, het Ministerie van Onderwijs te Brussel, de Belgische Commissie Onderwijskundige Documentatie en het Nationaal Fonds voor Wetenschappelijk Onderzoek. Door dit Vlaams-Nederlands overleg worden voorbereidingen getroffen voor een inventarisatie van de faciliteiten in Nederland en Vlaanderen voor het leren van Nederlands aan anderstaligen. Het Overleg maakt verder een kwalitatieve en kwantitatieve inventaris van de positie van het vak Nederlands in het lesurenpakket van het basisonderwijs en het voortgezet onderwijs in het hele taalgebied. De resultaten zullen in 1986 beschikbaar komen. | |
Samenwerking met de omroepenIn samenwerking met Radio Nederland Wereldomroep werden drie audio-cassettes met bijbehorend studiemateriaal voor de buitenlandse docentschappen gemaakt en samen met de NOS en de BRT werden geïntegreerde cursussen gegeven voor schrijvers van radio-en televisiespelen. | |
Docentschappen NederlandsBij de docenten Nederlands werkzaam buiten de Taalunie-regio is door middel van een enquête gepeild wat de behoeften zijn aan leermiddelen voor de docentschappen. Het was zeer verheugend dat de Koninklijke Bibliotheek in Den Haag en het Bureau Bibliografie voor de Neerlandistiek in Den Haag een proefproject inzake bibliografische attenderingslijsten wilden inbrengen bij de Taalunie. De resultaten van deze initiatieven werden in augustus 1985 door de deelnemers aan het driejaarlijkse Colloquium Neerlandicum algemeen toegejuicht. Er is een begin gemaakt met de aanmaak van een selectie videotapes die door de docenten kunnen worden geleend. | |
VertaalbeleidEen ander initiatief betreft het vertaalbeleid. Er is een inventarisatie gemaakt die de mogelijkheid moet bieden in de toekomst een betere onderlinge afstemming van nationale regelingen te bereiken, zoniet een gestructureerde gezamenlijke aanpak van de vertaling van Nederlandstalig literair werk. De Stichting Vertalingen komt heel gunstig uit het rapport naar voren. | |
Geen defaitismeIk meen - en velen met mij - dat 1985 voor de Nederlandse Taalunie het jaar van de doorbraak is geweest. De beleidsvoorbereidende en beleidsuitvoerende activiteiten van de organisatie zullen er in 1986 toe leiden dat een aantal fundamentele verdragstaken in structurele zin vorm krijgen. Ik kan niet genoeg de nadruk leggen op het belang van dit structurele karakter. Enkel op die manier kan, los van stuntwerk van welke aard ook, vorm worden gegeven aan een consistent en duurzaam beleid. Ik begrijp dat sommige ‘idealisten’ deze gang van zaken betreuren. Zij zien de Taalunie blijkbaar vooral als een oppermachtige, autocratische organsisatie die - op eigen gezag - allerlei zaken kan afkondigen en aan de maatschappij opdringen. Welnu, in een democratisch bestel is dit niet wenselijk en, gelukkig, ook niet mogelijk. Regeringswerk - en dat is in wezen wat de Nederlandse Taalunie op het vlak van de ‘taal en letteren in de ruimste zin’ verricht - is nu eenmaal onderworpen aan de regels van de democratische rechtsstaten die Nederland en België zijn. Ik heb al meer de gelegenheid gehad om mijn ideeën over de potentiële politiekculturele draagkracht van het Taalunieverdrag uiteen te zetten.Ga naar eind(11) Ik vat ze hier, bij wijze van conclusie, nog eens samen. De Nederlandse Taalunie ging van start op het ogenblik dat zowel Nederland als België | |
[pagina 217]
| |
werden geconfronteerd met een diepgaande en langdurige economische crisis. Van mijn kant voeg ik hier aan toe: een crisis van de cultuur en een crisis van het geloof in eigen kunnen. Deze onzekerheid leidt vaak tot pessimisme en vergaande vormen van lethargie. De onlangs overleden Zwitserse cultuurfilosoof Denis de Rougemont had het bij het rechte eind toen hij zei dat het verval van een maatschappij pas goed begint als de mensen zich afvragen: ‘wat zal er gebeuren?’ in plaats van ‘wat zal ik doen?’. Een oplossing proberen te geven aan deze crisis vergt inzet, moed en volharding, maar ook visie. Dat geldt evenzeer voor de Taalunie. Op de drempel van de 21e eeuw en in het vooruitzicht van fundamenteel nieuwe samenlevingsvormen zoals die door de futurologen worden voorspeld, moeten wij het aandurven het verleden en het heden aan een grondige analyse te onderwerpen. Daar de economische wetmatigheid ons steeds meer zal verplichten onze particularistische en in wezen proctectionistische reflexen achterwege te laten, zal des te meer belang moeten worden ingeruimd voor het begrip culturele identiteit, een begrip dat ik, vanuit Taaluniestandpunt bekeken, niet aarzel te definiëren als een zo ruim mogelijke samenwerking tussen Noord en Zuid op het gebied van ‘de taal en letteren als onderwerp van wetenschap, de letteren als vorm van kunst, de taal als communicatiemiddel van de wetenschappen, de taal als medium van de letteren, het onderwijs van de taal en van de letteren en, meer in het algemeen, de taal als instrument van maatschappelijk verkeer’.Ga naar eind(12) En ik voeg hier meteen aan toe, dat samenwerkingsvormen op deze gebieden niet uit de lucht komen vallen. | |
Een uniek experimentHet is niet enkel aan een merkwaardige samenloop van omstandigheden te danken dat het Taalunieverdrag werd ondertekend op het ogenblik dat zich in België een belangrijke ontwikkeling voordeed op het gebied van de culturele autonomie van de ‘talige’ gemeenschappen. Het Taalunieverdrag concretiseert, om te beginnen, de verlangens van 150 jaar Vlaamse Beweging: het herstel van de in 1830 verloren gegane eenheid van beleid inzake de Nederlandse taal en letteren. Het Verdrag is, zowel staatsrechtelijk als inhoudelijk, een wereldprimeur. Staatsrechtelijk en volkenrechtelijk is het een feit zonder precedent dat een verdrag, afgesloten door twee souvereine staten, als gevolg van de staatshervormingen in één van die staten, wordt geratificeerd door een nationaal wetgevend lichaam enerzijds, en door een regionale wetgevende kamer anderzijds.Ga naar eind(13) Inhoudelijk gezien is het een unicum, dat twee landen met een grensoverschrijdend taalgebied zich bij internationaal verdrag ertoe verbinden om een op ‘gezamenlijke’ beslissingen gestoeld beleid inzake hun taal en letteren te voeren. Een unicum, want wat goed Frans is, wordt unilateraal door de Académie Française bepaald. Franstalige Canadezen, Zwitsers, Belgen of Haïtianen hebben hierin geen enkele inbreng. Iets soortgelijks doet zich voor met betrekking tot het Duitse taalgebied; de Duitstaligen in Oostenrijk en Zwitserland worden niet gehoord. Voor het kleinere Nederlandse taalgebied, over twee staten verspreid, is de Taalunie dan toch een uniek instrument om te voorkomen dat de ene staat unilateraal zou bepalen hoe het met het Nederlands bij de andere moet. In deze zin is samenwerking de beste waarborg voor de afzonderlijke identiteit van beide partijen. En naar buiten toe kunnen zij zich - gezamenlijk - sterker manifesteren. Deze constatering betekent geenszins een pleidooi voor het maken van een ‘smeltpot’ waarin de Nederlandse en Vlaamse eigenheid volledig zouden moeten worden opgeofferd aan een vaag en onduidelijk geprofileerd gemeenschappelijk imago. Er moet, onder het- | |
[pagina 218]
| |
motto ‘eenheid in verscheidenheid’ stellig voldoende ruimte blijven voor eigen, ‘nationaal’ initiatief, maar tegelijkertijd zal de Nederlandse Taalunie als platform kunnen dienen voor het plegen van overleg en voor het maken van zakelijke afspraken over het te voeren taal- en letterenbeleid. Op die manier wordt het mogelijk de bruikbaarheid van de Nederlandse Taalunie als gezamenlijk beleidsinstrument duidelijk af te bakenen en vorm te geven. Ook kan binnen het nieuwe politieke en maatschappelijke kader van de Unie worden besproken welke elementen van het beleid juist beter door de landen afzondelijk kunnen worden ingevuld. Het creëren van een dergelijk afsprakenkader kan op betrekkelijk korte termijn tot een hoog rendement leiden; in ieder geval bespaart het energie en geld en voorkomt het verlies van identiteit. Amper één jaar ervaring met de docentschappen Nederlands binnen de Europese Gemeenschap en het Certificaat Nederlands als Vreemde Taal - om maar twee elementen te noemen uit het naar de Taalunie overgehevelde takenpakket - heeft geleerd dat alleen al het administreren op één centraal kantoor de slagvaardigheid van de uitvoering zeer ten goede komt. Er is de eerste tijd nog geen sprake van sterk gewijzigd beleid ten aanzien van de aangelegenheden die de Nederlandse Taalunie van Nederland en de Vlaamse Gemeenschap heeft overgenomen. Het Comité van Ministers heeft duidelijk gekozen voor voorlopige continuïteit, totdat een eigen Taaluniebeleid zal zijn vastgesteld. Voor de toekomst moet zonder twijfel nauwkeurig worden overwogen waar de prioriteiten zullen worden gelegd en waar de posterioriteiten. Dat hierbij het internationale culturele beleid van de beide landen ook een rol speelt, is zeker. Oude en nieuwe elementen zullen in een algemeen beleidsplan tegen elkaar moeten worden afgewogen en soms zullen pijnlijke keuzes onvermijdelijk zijn. Als die keuzes binnen Taalunie-verband worden gemaakt, hebben zij echter voordelen: de beslissingen worden door het Comité van Ministers voor het hele taalgebied genomen en, bovenal, zij garanderen een veel grotere beleidscontinuïteit, omdat zij in ruime mate onafhankelijk zullen kunnen zijn van plotselinge politieke schommelingen binnen één van de taalgebieden. Er zijn de afgelopen veertig jaar heel veel samenwerkingsvormen stukgelopen. Dat lag niet aan de mensen in het veld: daar werd en wordt veel meer samengewerkt dan men in de politiek beseft. Het lag ook niet aan ‘de politiek’ in de strikte zin van het woord: op politiek vlak is nooit verzet gepleegd tegen die samenwerkingsvormen. Het heeft wel gelegen aan het ontbreken van een instantie die uitdrukkelijk tot taak had, toe te zien op de voorbereiding en de tenuitvoerlegging van gemeenschappelijk te nemen en genomen besluiten. Welnu, zo'n instantie is er met de Taalunie dan toch gekomen. Ze zit ingewikkeld in elkaar, maar ze werkt wel. Ik ben er mij van bewust dat het op elkaar afstemmen van deze Nederlandse en Vlaamse prioriteiten en posterioriteiten niet van een leien dakje zal gaan. ‘Eenheid’, zo zegt Kossmann weer, ‘groeit niet; eenheid wordt gemaakt’.Ga naar eind(14) De Benelux en de E.G. zijn niet uit zichzelf organisch gegroeid. Deze structuren werden, evenals de Taalunie, op de tekentafels van ambtenaren en deskundigen ontworpen. Zij hebben echter wel hun wortels in de maatschappij en zullen ook grotendeels door de maatschappij tot leven moeten worden gebracht. |
|