Nederlandkunde voor buitenlanders
In de jaren zeventig is overwogen Indonesiërs die aan de Universiteit van Indonesië te Jakarta hun studie in de neerlandistiek voltooid hadden, in Engeland verder te laten studeren. De reden was dat de Nederlandse universiteiten niet voldoende uitgerust geacht werden om buitenlandse studenten op een adequate wijze in de neerlandistiek te begeleiden. Studieprogramma's die uitsluitend gericht zijn op deze doelgroep, ontbreken immers. Een buitenlander kan zich wel laten inschrijven, maar het met succes afronden van zijn studie is te zeer afhankelijk van het eigen aanpassingsvermogen en de toevallige inzet van goedwillende begeleiders. De enkele buitenlander die er de laatste jaren wel is in geslaagd het doctoraal examen Nederlands te behalen, blijkt bij terugkomst in het moederland onvoldoende op zijn taak aldaar te zijn voorbereid: hij moet - veelal aan een universiteit -niet alleen cursussen in de Nederlandse taal verzorgen, maar ook onderwijs geven in de beschavingsgeschiedenis van de Nederlanden.
De Leidse faculteit der letteren start in september 1986 een volwaardige universitaire cursus nederlandologie (nederlandkunde, zo men wil) van vier cursusjaren, gericht op buitenlandse studenten. Het doel is deze studenten een zodanige opleiding te bieden, dat ze in hun land van herkomst kunnen functioneren als deskundige in de Nederlandse taal en cultuur. De nieuwe studierichting is in ieder opzicht ingepast in het Nederlands wetenschappelijk onderwijs: de cursusduur is vier jaar met een studiebelasting van ongeveer 1700 uur per jaar, de maximale inschrijvingsduur is zes jaar en het te behalen diploma geeft toegang tot de tweede fase van het wetenschappelijk onderwijs, die afgerond kan worden met een dissertatie.
Voor de toelating tot het eerste studiejaar is een niveau vereist dat vergelijkbaar is met het eindexamen Voorbereidend Wetenschappelijk Onderwijs. Voor de toelating worden dus dezelfde eisen gesteld als aan buitenlanders die op grond van het Academisch Statuut toegang tot welk propedeutisch examen dan ook vragen, maar met de uitzondering dat kennis van de Nederlandse taal niet nodig is. Voor studenten die al enige jaren universitaire studie in het eigen land achter de rug hebben, zijn vrijstellingen mogelijk, ter beoordeling van de examencommissie van het programma. Met universiteiten waarmee uitwisselingsovereenkomsten worden gesloten, worden afspraken over de insluizing in het programma gemaakt.
Het programma valt uiteen in twee fasen. In het eerste en het tweede studiejaar ligt het accent op de verwerving van het moderne Nederlands. Aan hen die de toetsen aan het einde van het eerste jaar met goed gevolg hebben afgelegd, wordt een Language Proficiency Certificate uitgereikt dat toelating geeft tot het tweede jaar. In het eerste jaar wordt ook een introductie gegeven in de Nederlandse samenleving en cultuur in de vorm van een cultureel activiteitenprogramma, afgewisseld met colleges; hieraan is een inleiding in de kunstgeschiedenis van de Nederlanden gekoppeld. In het tweede studiejaar worden de cursussen in de taalverwerving afgewisseld met inleidingen in de Nederlandse taalkunde, de Nederlandse letterkunde en de Nederlandse geschiedenis. Tenslotte worden de studenten in het tweede jaar vertrouwd gemaakt met bibliotheken, encyclopedieën, bibliografieën, tijdschriften, kortom het basisapparaat van de nederlandkunde.
In de tweede fase, het derde en vierde studiejaar, wordt de training in taalvaardigheid in het moderne Nederlands voortgezet. Een verplicht onderdeel is hieraan toegevoegd: leesvaardigheid in de oudere fasen van het Nederlands, met name sinds 1600. De studenten moeten daarbij niet alleen literaire teksten lezen, maar ook niet-literair proza.
De nadruk in het derde en