Nederlandse taal- en cultuurpolitiek
Nederlandse taal en cultuur in het buitenland
Docenten Nederlands bijeen te Parijs
Om de twee jaar komen de hoogleraren en de docenten Nederlands aan de Franse universiteiten en middelbare scholen te Parijs bijeen. Om de beurt wordt dit overleg georganiseerd in de Nederlandse en de Belgische Ambassade. Op 9 november 1985 waren de docenten bijeen in de Belgische Ambassade. De bijeenkomst werd voorgezeten door Mariëlle Ver Elst, eerste ambassadesecretaris. Ze werd voor de praktische organisatie bijgestaan door Eliane Raignault van de culturele dienst van de ambassade.
Gezamenlijk, maar ook per groep: universitair onderwijs en middelbaar onderwijs, werden de toestand en de problemen van het onderwijs van het Nederlands in Frankrijk besproken en geïnventariseerd. Over het algemeen kon worden vastgesteld dat de belangstelling voor het Nederlands groeit. Positief is daarbij dat de Franse Overheid in toenemende mate gunstiger reageert op de behoeften van dit onderwijs. De teneur van de bijeenkomst was daarom erg positief. Eén zaak werd vooralsnog als een ernstige handicap beschouwd: er bestaat géén ‘inspection générale pour la langue néerlandaise’ en zolang dat niet het geval is, moet het onderwijs van het Nederlands zich tevreden stellen met een ondergeschikte status. Geheel terecht hebben de docenten dan ook bij de vertegenwoordigers van de Belgische Ambassade, M. Ver Elst en van de Nederlandse Ambassade, G. Strasser, tevens directeur van het voortreffelijke ‘Institut Néerlandais’, aangedrongen op grote aandacht voor dit probleem. De wenselijkheid van een ‘inspection générale’ voor het Nederlands moet zo spoedig mogelijk ter tafel worden gebracht bij het overleg met de Franse Overheid.
Door Oscar de Wandel, algemeen-sekretaris van de Nederlandse Taalunie, werd een uiteenzetting gehouden over de rol die deze instelling vanaf 1 januari 1986 gaat spelen bij de ondersteuning en de promotie van het Nederlands extra muros. In de toekomst zal ook de Nederlandse Taalunie, samen met de respectievelijke ambassades, deze bijeenkomsten organiseren.
Eveneens tijdens de plenaire vergadering rapporteerde Philippe Noble, als docent verbonden aan de Sorbonne en tevens zeer actief als een van de beste vertalers uit het Nederlands naar het Frans, over het toenemend aantal vertalingen. Dank zij vertalingen van auteurs als Nooteboom, Mulisch, Claus en andere, verschenen bij vooraanstaande Parijse uitgevers, groeit het aanzien van de Nederlandse literatuur en daarmee ook van de Nederlandse taal. Philippe Noble drong er ook bij zijn collega's op aan aandacht te besteden aan het literaire vertalen. Het aantal goede vertalers van literaire teksten noemde hij uiterst gering voor de mogelijkheden die de Franse markt de laatste jaren begint te bieden.
Deze voortreffelijk georganiseerde bijeenkomst werd helaas overschaduwd door het feit dat, zogenaamd om redenen van bezuiniging, door de Vlaamse overheid die dit jaar de financiering moest dragen, werd besloten de docenten Nederlands voor het middelbaar uit de Noordfranse regio niet uit te nodigen. De aanwezigen hebben hun afwezigheid niet alleen betreurd, maar ook ontoelaatbaar gevonden. In de Franse Nederlanden immers groeit de belangstelling voor het Nederlands zienderogen. Het is dan ook onbegrijpelijk dat de docenten uit de meest vitale regio - die juist van geheel Frankrijk de meest nauwe banden heeft met Nederland en Vlaanderen - niet waren geïnviteerd. De Nederlandse Taalunie moet er zorg voor dragen dat dit soort enormiteiten niet meer plaats zal vinden in de toekomst.
Desondanks was deze bijeenkomst bijzonder leerrijk. De confrontatie met de docenten Nederlands - momenteel méér dan zeventig in geheel Frankrijk - is een hoopgevende ervaring. Zij ver-