Kan je naar muziek ook kijken?
Naar muziek moet je natuurlijk luisteren! En toch kan je er ook voor een deel, en zelfs geboeid, naar kijken. Die ervaring doe je op, wanneer je in het Artisboek Muziek zien bladert. Meer dan 150 uitgelezen illustraties, waarvan de grote meerderheid in veelkleurenpracht, onthullen iets van die fascinerende wereld, die sterker dan het woord en het beeld zelfs het grenzeloze en onvatbare weet te verkondigen (H. Lützeler). Zij evoceren iets van het diepste wezen van de muziek, dat Karel Aerts in zijn inleiding omschrijft als de ‘algemeen erkende magische kracht die de mens raakt en op hem inwerkt tot in de diepste vezels van zijn geest en zijn gemoed.’
Het boek bevat negen hoofdstukken die door eminente muziekkenners werden geschreven. Muziek is georganiseerd geluid; Frans Geysen schetst hoe het geluid ontstaat, hoe wij het opvangen en hoe de muziek geconstrueerd wordt. Jos Gansemans neemt de lezer mee op een verkenningstocht door archaïsche culturen, waar de muziek op de eerste plaats een sociaal-bindende functie heeft en altijd actief als gemeenschapskunst wordt beoefend. In
Muziek voor de eeuwigheid worden zowel het notenschrift (P. Andriessen) als de
reproduktiemiddelen (R. Desmet) onder de loep genomen. Rina Barbier heeft het over muziek en dans in de primitieve beschavingen en de opeenvolgende perioden uit onze Westeuropese cultuurgeschiedenis. Liturgische handelingen en kerkelijke plechtigheden gaan steeds gepaard met muziek; de verschillende muzikale uitingen in de Katholieke, Byzantijnse, Anglicaanse en Protestantse Kerk worden belicht door Flor Berckenbosch. Guido Defever gunt de lezer een kijkje in de concertzaal en beschrijft de voornaamste instrumenten en instrumentale formaties. Karel Aerts en Pieter Andriessen openen de deuren van de schouwburg: de ene belicht het ontstaan en de geschiedenis van de opera, de andere bespreekt de belangrijkste opvattingen in de loop der eeuwen. Gniffelend besluit P. Andriessen zijn overzicht: ‘De pessimisten en onheilsprofeten hadden overigens ongelijk. De opera is niet dood. Bewegingskunst, theater en opera bleken zelfs het geëigende middel om de verstarde luidsprekersmuziek leven in te blazen’. In het hoofdstuk ‘Muziek en vrije tijd’ (H. Willaert) passeren het koor, het harmonieorkest de fanfare en andere musiceergroepen de revue. In een laatste hoofdstuk staat de beroepsmusicus in het volle licht. Terecht merkt H. Willaert hierbij op: ‘De hele beschavingsgeschiedenis door zijn citaten te vinden van psychologen, filosofen en musici die onomwonden het belang van een op muziek gerichte opvoeding benadrukken. Zelfstandigheid, zelfbeheersing, affectiviteit, evenwicht, schoonheidsgevoel, fantasie, sociale ingesteldheid... zijn zovele aspecten van de vormende waarden die pedagogen in de muziek terugvinden. Maar in de dagelijkse praktijk werden die verheven gedachten hoogst zelden in concrete toepassingen omgezet.’
De tekst is vlot geschreven en afgestemd op een breed publiek; de afbeeldingen en prenten verduidelijken die nog in hoge mate. Zoals steeds bij Artis-Historia is ook dit eerste deel uit de nieuwe reeks Muziek zien een verzorgd en leerrijk kijk- en leesboek.
Hugo Heughebaert
Muziek zien, deel 1. Hoofdredactie: Pieter Andriessen. Uitgeverij Artis-Historia, Brussel, 1985.