Globe in het nieuwe seizoen
Globe heeft zich bij het begin van dit seizoen opgesplitst in drie zelfstandig opererende toneelgroepjes met elk een eigen produktie met aparte bezetting. Men speelt een stuk van Thomas Bernhard: De Toneelmaker, een tragedie: Njoe van Ossip Dymov en Hamletmachine/Egofiel van Heiner Müller en Sam Bogaerts. De twee eerste stukken zijn kleinezaalprodukties, het laatste wordt opgevoerd in de grote zaal onder regie en in bewerking van de opvolger van Gerardjan Rijnders, Sam Bogaerts. Deze opvoering heeft de nodige deining te weeg gebracht, vanwege het protest van de schouwburgdirecteuren van Eindhoven, Tilburg, Den Bosch en Breda. Zij menen dat de voorstelling van het repertoire afgevoerd moet worden omdat het geen grote-zaalproduktie is en de opvoering kwalitatief onder de maat blijft.
In 1982 gaf Globe onder regie van Rijnders ook al een opvoering van De Hamletmachine die zich toen afspeelde in de foyer van de schouwburg met ook al de nodige deining (zie Ons Erfdeel, jg. 25, nr. 4). Nu in een zeer gewijzigde vorm met aanvulling van Egofiel speelt men in de grote zaal. Het decor opgehangen boven een oplopende toneelvloer in de open ruimte van het toneelhuis, met tafel, stoelen en bed aan het plafond, valt in brokstukken bij het begin van de voorstelling met veel lawaai omlaag, zodat deze wereld op zijn kop wordt afgebroken en zijn functie verliest. In dit antistuk wordt het traditionele toneel vernietigd en voor het grootste deel speelt men voor gesloten toneelgordijnen en op een kleine uitbouw in de zaal met aan beide kanten televisietoestellen waar beelden op verschijnen.
De voorstelling bevat een aantal schokkende scènes waarin de Hamletvertolker de hoofdrol speelt. ‘Ik was Hamlet. Ik stond aan de kust en sprak met de branding.’ Alvorens hij deze woorden zegt, heeft hij al vele malen met koffer en plasticjas rondgelopen en de acties die hij daarna uitvoert zijn luguber in zijn voorbereiding om tenslotte de vrouw te onteren en ontkleden en vol te smeren met drek. Zij staat later naakt en besmeurd, slaat het meubilair verder kapot en spreekt een gruwelijke monoloog die eindigt met de woorden: ‘Ik ga de straat op, gekleed in mijn bloed.’ Dit alles wordt waargenomen door een man met bril, die ook bepaalde beelden met zijn camera vastlegt die op de monitoren te zien zijn. Daar tussen door loopt een man in korte broek rond, als een tweede voyeur, die gore grap-