Dupuis over W.F. Hermans
In 1976 verscheen onder de titel Eenheid en versplintering van het ik het proefschrift van Michel Dupuis over het romanpersonage van W.F. Hermans. Deze studie is opnieuw verschenen onder de titel Hermans' dynamiek met een belangrijke en omvangrijke aanvulling (pp. 269-332) over Hermans' recente publikaties.
Over het werk van Hermans bestaan wel enige studies en artikelen die zich op één of enkele samenhangende werken richten (b.v. van F.A. Janssen en J.J. Oversteegen), maar een boek dat een compleet en synthetisch overzicht van het hele oeuvre geeft mist men nog. Zo'n werk wilde Dupuis schrijven: hij doet pogingen een allesomvattende greep te krijgen op het zo uiteenlopende proza van Hermans. Deze poging lijkt me slechts gedeeltelijk geslaagd.
Dupuis hanteert naar eigen zeggen de ‘femomenologische methode’ (p.5) die hem in staat stelt alle mogelijke verschijnselen met elkaar in verband te brengen: tekstuele gegevens met buitentekstuele; biografische met structurele; thematische met psychologische en filosofische, enz. In principe kan elk soort informatie met anderssoortige verbonden worden. Dat mag dan tot een brede visie leiden maar kan ook de weg tot tamelijk willekeurige of ‘gezochte’ verbanden vrijmaken. Aan dit gevaar ontkomt Dupuis ook niet altijd. Motieven- en themavergelijking, los van de directe context van de betreffende roman, is een precaire aangelegenheid die met de uiterste voorzichtigheid en fijngevoeligheid verricht moet worden. De schrijver laat zich hier nogal eens verleiden tot gewaagde (deel)interpretaties (bijvoorbeeld t.a.v. De donkere kamer).
In zijn overwegend psychologische aanpak richt Dupuis zich op het romanpersonage. Hij beschouwt ‘de problematiek van de enkeling’ (p. 5) als de kern van Hermans' romanwereld. Het gehanteerde hoofdschema dat hij vervolgens ontwerpt, doet vrij overzichtelijk aan; er zijn drie ‘soorten van houdingen’ aanwijsbaar; ‘onbewuste dierlijkheid, idealisme en onbeholpen denken’ (p. 15). Aan elk van deze zielstoestanden die bij de romanfiguren ‘naast elkaar voorkomen of wel eens bij dezelfde figuur met elkaar afwisselen’ (p. 15) besteedt Dupuis een deel van zijn studie. Bij de beoordeling van de nadere uitwerking hangt veel af van het accepteren van Dupuis' interpretatieve uitgangspunt. De driedeling waar hij voor kiest komt niet altijd even overtuigend uit de verf: een tweedeling, die hij nogal eens hanteert (zie verder) vindt m.i. meer steun in het bestudeerde materiaal.
In deel 1 gaat hij in op een aantal romanhelden die zich in hun gedrag (geheel of gedeeltelijk)
W.F. Hermans (o1921).
laten leiden door primitieve driften als geweld en seksualiteit. Waar de mens in het nauw gedreven wordt, zoals b.v. in oorlogssituaties, onderscheidt hij zich in weinig van een dier: alle culturele verworvenheden, zelfs zijn taalen denkvermogen, werpt hij overboord. Slechts instinctieve dadendrang rest hem nog. Dupuis noemt dit de drang naar ‘compleetheid’.
In deel 2 (‘de denkende mens, van idealisme tot paranoia’) ontvouwt Dupuis een aantal psychische mechanismen die wijzen op een weloverwogen visie op mens en wereld van de romancier Hermans. De romanheld probeert de wereld om zich heen te begrijpen, past daarom een ordening, een categorisering toe die echter de werkelijkheid niet (kan) weerspiegelen, maar veeleer zijn behoefte aan houvast: ‘de werkelijkheid is niet kenbaar, niet... in systemen te vatten. Wanneer de mens dat dan toch doet... betekent het ... dat hij zorgelijk in het luchtledige tast en zijn individuele totaliteit prijsgeeft door zich aan drogbeelden ondergeschikt te maken’ (p. 92). Sommige worden door de omgeving geaccepteerd, andere niet: zo verschillen godsdienst en krankzinnigheid slechts gradueel, niet principieel. Dit verschijnsel noemt Dupuis de ‘versplintering’ van het individu.
In deel 3 voert de schrijver aan dat de romanhelden geen positieve oplossingen geboden worden. Enerzijds heeft het personage de neiging de wereld met