Hamelinks gemengde tijd
Van Jacques Hamelink zijn er twee nieuwe publikaties: in het voorjaar van 1985 verscheen de essaybundel Vuurproeven en in 1984 kwam de dichtbundel Gemengde tijd uit, waarvoor hij de Amsterdamse Herman Gorterprijs kreeg. Op het eerste gezicht lijken de beide boeken weinig met elkaar te maken te hebben. In de dichtbundel zet Hamelink de lijn van een sobere poëziestijl voort die we kennen uit zijn recente bundels. Het proza van Vuurproeven is daarentegen verre van sober, het is barok en gepassioneerd. Maar onder de uiterlijke verschillen is er een bindend principe dat de twee boeken beheerst. Men zou het explorerende bewegelijkheid kunnen noemen.
Vuurproeven kreeg als ondertitel: ‘Introductie tot mijn heterodoxie’. Het is een bijzonder boek, eigenzinnig en dwars, een geloofsbelijdenis waarin de schrijver zich kwetsbaar maakt en die hij als een ware ketter in het vuur laat beproeven. Want Hamelink noemt zich hier een kathaar, iemand die zich richt op het mystieke visioen van het licht. Daarom keert hij zich in dit boek af van een rationalisme dat de mens niet de kans geeft aan zichzelf te ontsnappen, en exploreert hij de mogelijkheden om dat wel te doen. In het stuk ‘De meerzinnige Engel’ plaatst hij de mens als ‘kale taalgebruiker’ tussen twee mythische getalten die beiden sprakeloos zijn, tussen de Centaur, de aan de materie gebonden hybride, en de Engel die het licht vertegenwoordigt. Vanuit deze visie is Dante voor Hamelink de grootste dichter, de ‘taalmaker’ die uit de duisternis van het Inferno naar het visioen van het sublieme weet op te stijgen en die hij daarom met hartstochtelijke verontwaardiging verdedigt tegen de aantijgingen van Gombrowicz.
Hamelink is geen ketter die het ene dogma verruilt voor het andere. Het boeiende van zijn
Vuurproeven is, behalve de levendigheid van de schriftuur, die bewonderend of hekelend, ernstig of spottend, kan zijn, ook de bewegelijkheid van de aandacht voor de verschillende onderwerpen. Heeft zijn mensbeeld trekken van een dualistische wereldbeschouwing, dan verhindert dat de schrijver niet Demokritos, die
Jacques Hamelink (o1939).
de materie trachtte te doorgronden, boven Plato te stellen. Hamelinks Adam heeft immers aan zijn ene zijde de Centaur staan, die de materie vertegenwoordigt en die hij niet vanuit een moreel dualisme verwerpt. De Centaur is een mengvorm, maar Hamelink noemt ook Jezus Christus ‘een hybride schaap’. De mengvorm impliceert bewegelijkheid, het zich niet vastleggen op één mogelijkheid, het steeds onderzoeken (zoals Demokritos en zijn geestverwanten deden). De mens als ‘taalmaker’ (zeg: dichter) is tussen Centaur en Engel in, ook in die zin een hybride. Alleen de Engel is het niet, als ik Hamelink goed begrijp, hij vertegenwoordigt het visioen dat een eenheid is.
Vuurproeven bevat ook enkele verkenningen van dichterspersoonlijkheden (Van Ostaijen, Goethe, Rimbaud, Hölderlin) aan wie dat gemengde, bewegelijke wordt gedemonstreerd. Want daar is het Hamelink in zijn boek werkelijk om te doen: te onderzoeken hoe zijn mensbeeld van toepassing is op het dichterschap.
Dat de dichtbundel Gemengde tijd door hetzelfde principe wordt beheerst als de essaybundel, wordt op verschillende wijzen duidelijk. Het door elkaar spelen, soms de confrontatie van vroeger en nu beheerst de thematiek van de ruim 75 gedichten. Die zijn lyrisch, anekdotisch of beschouwelijk van karakter, en ze zijn in een opvallend geslaagde compositie verdeeld over zeven contrasterende en elkaar aanvullende afdelingen. In vogelvlucht: