gedesillusioneerde oude dame. Madame Jeanne groeide op in een hardwerkende boerengezin uit de Westhoek. Vanaf haar kinderjaren wordt zij geconfronteerd met de dood: haar lievelingsbroer sterft bij een poging om een varken uit een waterput te halen, haar andere broer sneuvelt. Na de oorlog wordt Jeanne gezelschapsdame van een kasteelvrouw, van wie ze een klein fortuin erft. Ze trouwt een leeghoofd uit de betere kringen. Maar aanzien en vermogen kunnen haar leven niet vullen.
Al heel vlug vervreemdt ze van haar man Richard, een streberige opportunist die aast op een politieke carrière. Door hypocrisie en opportunisme wordt hij zelfs senator, maar als mens heeft hij voor Jeanne afgedaan. Ze moet met lede ogen aanzien hoe haar twee zonen erg gehecht zijn aan hun vader. Ze besluit Richard te treffen in zijn kinderen, door hen in maatschappelijk posities te manoeuvreren die rechtstreeks indruisen tegen zijn opvattingen. Als een meedogenloze Medea blijft zij uiteindelijk alleen achter: haar twee zonen sterven onder dramatische omstandigheden, met Richard loopt het tragi-komisch af. Gedreven door drankzucht en wanhopige eenzaamheid maakt zij tenslotte een einde aan haar leven.
Madame Jeanne wekt niet meteen sympathie op bij de lezer. Zij is erg trots, trouwt uit pure berekening, zit vol onwrikbare ambitie, leert dankzij haar handelsgeest schitterend schipperen in de Tweede Wereldoorlog, ontpopt zich tot een ijzeren dame voor wie iedereen huivert. Ze heeft ook haar zwakke momenten. Haar hele leven lang achtervolgt haar het beeld van de waterput waaruit haar broer tevergeefs trachtte te ontsnappen. Zij wil aan haar armelijke, landelijke milieu ontkomen. Sociaal-economisch zijn er twee gescheiden werelden: de arme Vlaamse en de rijke verfranste. Jeanne heeft er alles voor over om de overstap te maken.
Even neemt ze nog haar toevlucht tot de literatuur, maar Willem Elsschot maakt haar onom
Willy Spillebeen (o1932).
wonden duidelijk dat haar geschriften taalkundig waardeloze prullen zijn. ‘Ik was razend omdat ik een Vlaamse was, omdat ik stuntelde met het Frans én onbekwaam was om me uit te drukken in goed Nederlands.’ (p. 52). Céline spreekt geen oordeel uit over haar schrijfwerk, maar maakt haar een poosje tot zijn geliefde. Door haar afkomst en haar inzicht voelt zij zich een buitenstaanster, een constante in het werk van Spillebeen. Ze wil zich met alle geweld aan haar milieu onttrekken, maar beseft te laat dat ze daarmee haar eigen identiteit verliest. Haar intellectualisme drijft haar weg van haar geboortestreek en de plattelandsmentaliteit, waaraan ze met al haar emotionele wortels vastzit.
Ook de contemporaine geschiedenis komt aan de orde. Historische figuren als Joris van Severen en Jeroom Leuridan worden levensecht getypeerd. Gebeurtenissen als het opblazen van de IJzertoren, onfrisse praktijken van het Verzet en het hopeloze amateurisme van het Belgische leger worden treffend getekend. De auteur heeft de feiten naar het literaire vlak getransponeerd.
De verhaalstructuur zit vernuftig in elkaar. Leraar-schrijver Jaak Tantasis - een figuur die ook in ander werk van Spillebeen een rol speelt - verneemt de dood van madame Jeanne, moeder van een collega. Hij neemt de taak op zich haar leven op te roepen: tijdens zijn talrijke bezoeken aan haar maakte hij aantekeningen van haar verhalen. De oudgewor-