| |
| |
| |
Haalt het woordenboek het jaar 2000?
Guy Janssens/Dirk Geeraerts
GUY JANSSENS
werd geboren in 1950 te Antwerpen. Is doctor in de Wijsbegeerte en Letteren (Nederlandse taalkunde, R.U. Gent 1980). Werkte tot 1984 als redacteur van het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal’ en is thans chargé de cours aan het I.E.S.L.C. te Brussel. Publiceerde ‘Jagerstaal’ (1977) en samen met D. Geeraerts ‘Wegwijs in woordenboeken’ (1982).
Adres: Hoeilaartsesteenweg 50, B-1900 Overijse
DIRK GEERAERTS
werd geboren in 1955 te Leuven. Is doctor in de Germaanse Filologie (K.U. Leuven, 1981) en werkte tot voor kort als redacteur van het ‘Woordenboek der Nederlandsche Taal’. Hij is thans docent aan de K.U. Leuven en de R.U. Leiden. Publiceerde ‘Paradigm and paradox’ (1985) en samen met G. Janssens ‘Wegwijs in Woordenboeken’ (1982).
Adres: Marten Lemmensstraat 2, B-3220 Aarschot
‘Dit is zeker, dat ieder ernstig beoefenaar onzer taal dit woordenboek moet bezitten en aflevering voor aflevering, alsof het een tijdschrift was, moet lezen. Gelijk de kunstenaar een museum van schilderijen bezoekt en herhaaldelijk doorwandelt, zoo moesten allen, die beweren studie van de Nederlandsche taal te maken, in dit heerlijk woordmuseum zich gaan vermeien, opdat hij al de schoonheden en fijnheden onzer taal leere kennen’ (Taco de Beer in Noord en Zuid 20: 90, 1897).
| |
1. Ontstaan, opzet en inrichting van het WNT
Aan het in bovenstaand citaat geprezen grootste woordenboek van het Nederlands - het Woordenboek der Nederlandsche Taal (verder afgekort als WNT) - wordt al meer dan 150 jaar gewerkt: de vijfde generatie redacteuren is nu gevorderd tot ver in de letter V en het laatste woord (waarschijnlijk zyziphus) moet vóór de eenentwintigste eeuw bewerkt zijn. Er staan al 525 afleveringen in een dertigtal volumes op de boekenplank, en er zouden er nog ongeveer 170 van de drukpersen moeten komen. (Iedere aflevering kost nu 14,75 gulden, en dat maakt de realisering van de door De Beer geuite wens in financieel opzicht wel iets moeilijker dan hij vermoed zal hebben). In dit artikel gaan we in op de ontwikkelingen die het WNT de laatste jaren gekend heeft, maar vooraf geven we een beknopt overzicht van de geschiedenis en de voorgeschiedenis van het Woordenboek.
In de tweede helft van de achttiende eeuw ontstond de wens naar een ‘volkomen omschrijvend Nederduitsch Woordenboek’: bij monde van Josua van Iperen werd in 1762 een oproep gedaan tot het samenstellen van zo'n magnum opus. Met de definitieve uitvoering van die wens werd echter pas een eeuw later begonnen. Het plan voor het WNT, opgesteld door de Leidse hoogleraar Matthias de Vries, werd in 1851 door het derde Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres te Brussel goedgekeurd: de verzamelde vertegenwoordigers van Noord en Zuid besloten tot de vervaardiging en de uitgave van een woordenboek op basis van het plan van De Vries, op last en in naam van het Congres. Aan dit besluit gaf men een begin van uitvoering door
| |
| |
een commissie van redactie te benoemen waar De Vries deel van uitmaakte en waarvoor van Belgische zijde J.B. David was uitgenodigd. (Wegens zijn overlijden niet lang daarna zou laatstgenoemde echter geen deel hebben aan de praktische redactiewerkzaamheden). In 1852 werd met de verzameling van het bronnenmateriaal begonnen en in 1864 verscheen de eerste aflevering (A-Aanhaling).
Wat De Vries aanvankelijk beoogde was de vervaardiging van een woordenboek van het literaire, verzorgde Nederlands van de negentiende eeuw, met een historische terugblik tot 1637 (het publikatiejaar van de Statenbijbel, die een belangrijke rol heeft gespeeld in de ontwikkeling van het Nederlands). Door de volgende generatie WNT-redacteuren werd de aanvankelijke doelstelling van De Vries al snel gewijzigd, in die zin dat het gedeeltelijk normatieve karakter verloren ging en men tot een meer zuiver taalhistorische opzet kwam: de bedoeling werd de beschrijving van de ontwikkeling van de Nederlandse woordenschat sinds ongeveer 1500 (waardoor aansluiting werd verkregen met het Middelnederlandsch Woordenboek van E. Verwijs en J. Verdam, waarin het Nederlands van grofweg 1300 tot 1500 beschreven staat) tot de eigen tijd. Tevens vond een andere terreinverbreding plaats, doordat men zich niet meer uitsluitend op literaire bouwstoffen baseerde, maar ook nietliteraire bronnen ging aanboren, zoals plakkaat- en wetboeken, reisjournalen, vakboeken, brievenverzamelingen. Bovendien werden de aanvankelijk geweerde leen-, bastaard- en dialectwoorden in het te verwerken materiaal opgenomen. Om de hiaten in de eerste afleveringen op te vullen werd in de jaren veertig en vijftig een lijvig supplement op het A-deel geredigeerd (voor het grootste gedeelte het werk van de bekende Van Dale-bewerker C.H.A. Kruyskamp). Al spreekt het voor zich dat de verschillende generaties WNT-redacteuren bij hun redactionele werkzaamheden verschillende accenten hebben gelegd, afhankelijk van hun wetenschappelijke achtergrond en hun wetenschappelijke interessesfeer, toch heeft de opzet van de WNT-lexicografie geen drastische wijzigingen meer ondergaan sinds de tweede generatie redacteuren. Het kader dat wordt bepaald door de historische en de empirisch-descriptieve benaderingswijze van het WNT laat wel individuele verschillen toe, maar is op zichzelf
steeds onveranderd gebleven. Om ook uiterlijk een zo groot mogelijke uniformiteit te bewaren werd bij de spellinghervormingen van 1934 en 1946 de uit 1863 daterende ‘spelling-De Vries en Te Winkel’ gehandhaafd.
Een WNT-lemma is als volgt ingericht: voorop staat het trefwoord met de grammaticale gegevens, de verwante vormen in andere talen en/of in de oudere taalfase van het Nederlands (Middelnederlands), en de etymologie wanneer deze niet afdoende is behandeld in de etymologische woordenboeken. Daarna volgen de verschillende hoofdbetekenissen die logisch of chronologisch (of volgens een combinatie van beide principes) gerangschikt kunnen zijn. Bij elke hoofdbetekenis worden ook de verdere onderverdelingen en de nuances daarvan, zegswijzen, spreekwoorden, vaste verbindingen e.d. vermeld; telkens wordt daarbij bewijsmateriaal geleverd in de vorm van citaten die voorzien zijn van een korte bronvermelding en datering. Aan het einde van het lemma worden de eventuele afdelingen en/of samenstellingen van het trefwoord behandeld; belangrijke afleidingen en samenstellingen worden echter als apart lemma op hun alfabetische plaats opgenomen.
Hoe zit het met de financiering van het WNT? De uitgave werd tot 1 september 1888 persoonlijk door Matthias de Vries beheerd, die daarbij werd gesteund door een bescheiden Nederlandse rijkssubsidie en door allerlei andere contribuanten, zoals de regering van de Unie van Zuid-Afrika, de stad Antwerpen en
| |
| |
Een bladzijde uit het WNT: deel XX, aflevering 1, kolom 27-28.
particulieren. De firma's Nijhoff, Sijthoff en Thieme leverden als toenmalige uitgevers een jaarlijks honorarium. Er vormde zich na enkele decennia echter een van jaar tot jaar toenemend tekort, omdat de kosten van het werk stegen en er meer medewerkers nodig waren dan die waarvoor De Vries middelen bijeen kon krijgen. Op aansporing van het twintigste Nederlandsch Taal- en Letterkundig Congres in 1887, nam een particuliere vereniging ‘Commissie van Bijstand voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal’ het financiële beheer van de uitgave over. Deze privévereniging probeerde het evenwicht tussen de baten en de lasten van de uitgave te bewaren, waarbij privépersonen ter extra ondersteuning een aanzienlijke som bijeenbrachten. De publikatiekosten bleven echter stijgen, en bovendien moesten de salarissen van redacteuren en assistenten in overeenstemming worden gebracht met de stijgende
Het voorblad van de vierhonderdtweeënnegentigste WNT-aflevering.
levensstandaard. Ondanks een verhoging van de Nederlandse rijkssubsidie waren de inkomsten niet groot genoeg om redelijke honoraria uit te betalen, zeker niet toen tengevolge van de Eerste Wereldoorlog de subsidies uit het buitenland verminderden en tenslotte helemaal wegvielen.
In 1922 werd ter oplossing van de moeilijkheden een ‘Rijkscommissie van Bijstand voor het Woordenboek der Nederlandsche Taal’ ingesteld, die met ingang van 1923 een Nederlandse rijkssubsidie ontving waarmee de salarissen van de assistenten werden betaald. De redacteuren werden in 1922 pensioengerechtigde ambtenaren: hun salarissen kwamen vanaf toen volledig ten laste van de schatkist. De assistenten kregen pas in 1948 een ambtenarenstatuut.
In de loop van de jaren zestig kreeg het WNT tenslotte z'n huidige institutionele vorm. In 1962 heeft de genoemde Rijkscom- | |
| |
missie van Bijstand aan de Nederlandse minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen voorgesteld om een Instituut voor Nederlandse Lexicologie (afgekort INL) op te richten, waarin het WNT zou worden opgenomen. In 1963 heeft de Nederlandse minister zijn Belgische ambtgenoot van Cultuur verzocht medewerking te verlenen aan de voorbereiding van de oprichting van het INL. Na uitvoerig overleg werd in 1967 naar Nederlands recht de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie opgericht; de subsidiëring gebeurt door Nederland en België samen, in deze zin dat België een derde van de instituutsbegroting op zich neemt. Naast het WNT herbergt de Stichting Instituut voor Nederlandse Lexicologie, waarvan het bestuur gevormd wordt door hoogleraren en hoge ambtenaren uit België en Nederland, een afdeling Thesaurus, die de bedoeling heeft een geautomatiseerd woordarchief van het Nederlands aan te leggen. Dit computerbestand moet de basis vormen voor de woordenboeken die na de voltooiing van het WNT door het INL zullen worden bewerkt; de gedachten gaan hierbij vooral uit naar een woordenboek van het hedendaagse Nederlands.
| |
2. De versnelde voltooiing van het WNT
Met de oprichting van het INL werd ook besloten tot de versnelde voltooiing van het WNT: men achtte het onverantwoord dat de bewerking van dit lexicografische monument, dat in 1967 al meer dan een eeuw oud was, tot in de eenentwintigste eeuw zou voortduren. Zowel op het organisatorische als op het inhoudelijke vlak werden daarom maatregelen genomen om een voltooiing vóór de eeuwwisseling te verzekeren.
De belangrijkste organisatorische maatregel was de uitbreiding van de redactie. Tot dan toe had de redactie gemiddeld een bezetting gekend van vijf tot zeven redacteuren, nu werden twaalf formatieplaatsen ter beschikking gesteld. Van die twaalf plaatsen zijn er momenteel vijf door Belgen bezet. Rekening houdend met het feit dat België een derde van de instituutsbegroting voor zijn rekening neemt, is dit een vrij grote Vlaamse aanwezigheid in de WNT-redactie. Daar staat echter tegenover dat in de lagere geledingen van het WNT geen Vlamingen te vinden zijn: het is blijkbaar eenvoudiger wetenschappers naar Nederland te lokken dan typistes, correctoren en assistenten voor de niet-redactionele staf. Ook bij die nietwetenschappelijke medewerkers werd de personeelscapaciteit uitgebreid: meer redacteuren betekent immers ook de noodzaak om sneller meer bewerkbaar citatenmateriaal aan de redactie ter beschikking te stellen. Naast de uitbreiding van het aantal medewerkers werd die versnelling van de materiaalverzameling op twee manieren gerealiseerd. Enerzijds werd besloten geen nieuwe bronnen meer uit te pluizen met het oog op aanvullend materiaal. Anderzijds zag men ervan af om alle citaten op de traditionele manier met de hand uit te schrijven: de bronnen die daar typografisch voor in aanmerking komen worden thans op fotocopie aan de redactie aangeboden.
Twee gevolgen van de uitbreiding van de personeelscapaciteit verdienen hier nog een aparte vermelding. In de eerste plaats deed zich met de uitbreiding van de produktiecapaciteit de noodzaak voor om een en ander organisatorisch in goede banen te houden. Als afdelingshoofd werd daarom een hoofdredacteur benoemd, een managersfunctie die thans door W. de Clerck wordt vervuld. In de tweede plaats betekende de uitbreiding dat de oorspronkelijke behuizing naast de Universiteitsbibliotheek (op de plaats waar Matthias de Vries z'n woonhuis had) snel te klein werd. In 1976 werd daarom verhuisd naar een groter pand, maar in 1982 werd ook die vestiging verlaten: het INL heeft nu een plaats in het nieuwe complex van de letterenfaculteit van de Rijksuniversiteit van Leiden, waar ook de
| |
| |
Een gedeelte van het WNT in zijn volle breedte. Op dit ogenblik neemt het WNT al meer dan twee lopende meter boekenkast in.
bibliotheek is ondergebracht. Voor geïnteresseerden vermelden we hier het adres: Matthias de Vrieshof 2, Postbus 9515, 2300 RA Leiden. Zoals steeds zal het WNT ook nu graag en naar beste vermogen alle vragen om informatie proberen te beantwoorden; met evenveel genoegen zal het overigens ook alle mogelijke lexicologische gegevens in ontvangst nemen.
Vanuit wetenschappelijk oogpunt zijn de inhoudelijke en methodologische ingrepen op de bewerking van het WNT natuurlijk van groter belang dan de daarnet behandelde organisatorische maatregelen. Twee belangrijke beslissingen moeten hier worden besproken.
Om te beginnen besliste het bestuur van het INL in 1976 dat geen materiaal van na 1921 meer zou worden bewerkt, een handelwijze die overigens al eerder door de toenmalige redacteur C. Kruyskamp werd toegepast. Lag de eindterm van het per aflevering opgenomen materiaal tot dan toe steeds bij het jaar waarin die aflevering verscheen, nu werd de ‘terminus post quem non’ in 1976 rigoureus vastgelegd op 1921. Dat betekent natuurlijk een aanzienlijke tijdwinst t.a.v. de redactionele bewerking van het materiaal, omdat die zich nu niet meer hoeft bezig te houden met de beschrijving van het taalgebruik van het grootste gedeelte van de twintigste eeuw. Aan de andere kant betekent het echter ook dat die twintigste eeuw met haar gigantische communicatieëxplosie voorlopig van een wetenschappelijke lexicografische beschrijving verstoken blijft. Het is daarom te hopen, ten eerste, dat de zusterafdeling van het WNT snel een representatieve materiaalverzameling kan aanleggen ten behoeve van een eigentijds wetenschappelijk woordenboek, en ten tweede, dat de nodige personele en financiële middelen worden gevonden om zo snel mogelijk een aanvang te maken met de bewerking van dat materiaal.
Een nog drastischer maatregel dan de ‘cesuur’ van 1921 is de reductie van het te bewerken materiaal. Het is een afzienbaar gevolg van de verhouding tussen het nog te bewerken materiaal enerzijds (zo'n anderhalf miljoen citaten) en de gemiddelde jaarproduktie van de WNT-redactie anderzijds, dat het streefdoel (een voltooiing vóór het jaar 2000) moeilijk te halen is: er is gewoon teveel materiaal, zelfs nu de redactie is uitgebreid. De hoofdredacteur van het WNT heeft daarom voorgesteld om een gedeelte van het materiaal eenvoudig niet te bewerken: per woord zou zo'n 40 % van de beschikbare citaten niet in de bewerking worden betrokken. Het valt makkelijk te begrijpen dat zo'n maatregel een vermindering van de wetenschappelijke waarde van het woordenboek impliceert: minder materiaal betekent minder uit dat materiaal gedestilleerde gegevens. Het voorstel werd dan ook niet bepaald enthousiast ontvangen door het merendeel van de redactie, dat een behoud van de kwaliteit van het woordenboek voorop stelde. Uiteindelijk zou de categorische imperatief van de voltooiing vóór 2000 echter zwaarder wegen, al werden wel een aantal maatregelen genomen om de uit de
| |
| |
materiaalreductie voortkomende schade te beperken. Zo wordt er niet gereduceerd bij kleinere woordjes, waar alle materiaal toch al broodnodig is (de grens is gelegd op 100 citaten), en zo wordt er per woord het meest gereduceerd in het materiaal uit goed vertegenwoordigde eeuwen (voornamelijk dc negentiende eeuw). Deze beperkende maatregelen hebben tot gevolg dat de reële reductie op maximaal 20 % van het totale materiaal neerkomt. Dit betekent weliswaar niet dat het kwaliteitsverlies, voor zover dat kwantitatief uitdrukbaar is, een vijfde bedraagt (een gedeelte van het materiaal is inderdaad overtollig), maar dát er minder gegevens uit het gereduceerde materiaal worden gehaald staat wel buiten kijf.
Hebben deze maatregelen het gewenste gevolg? Zal het WNT voor het jaar 2000 zijn voltooiing hebben bereikt? Aan de ene kant is er een duidelijke produktieverhoging waar te nemen: voorheen verschenen nooit veel meer dan vier of vijf afleveringen per jaar, nu bereiken we twaalf à dertien afleveringen per jaar. Dit is in overeenstemming met de prognoses en de doelstellingen uit de Meerjarenplanning die in 1980 werd opgesteld en die in een gefixeerde voltooiingstermijn van 18 jaar voorziet. Er is dus wel degelijk enige hoop dat de versnelde voltooiing een feit wordt. Aan de andere kant is de genoemde planning gebaseerd op een aantal ramingen en schattingen van vooralsnog onbekende of slechts half bekende factoren. Deze liggen zowel op het personele vlak (het WNT heeft om diverse redenen altijd al een vrij groot personeelsverloop gekend, en er is weinig reden om te menen dat dit in de naaste toekomst zal veranderen), als op het methodologische vlak (de juiste omvang van het nog te bewerken materiaal en de exacte tijdwinst die uit de reductie van het materiaal volgt zijn slechts bij benadering te bepalen). Het is te hopen dat deze factoren uiteindelijk niet zò negatief uitvallen dat een verdere ingreep in de wetenschappelijke waarde van het WNT noodzakelijk wordt: in dat geval lijkt ons de enige verantwoorde weg om de rigide voltooiingstermijn te herzien.
| |
3. De recente subsidiëringsproblemen
Door de economische recessie die in de jaren zeventig ontstond en het daaruit voortvloeiende geldgebrek bij beide overheden, werd het INL de afgelopen jaren zeer bedreigd in zijn werkzaamheden. In 1978 maakte de Belgische minister van Nederlandse Cultuur nl. bekend dat zij de gebruikelijke verdeelsleutel waarbij België een derde en Nederland twee derde van de INL-begroting betaalde, niet langer kon onderschrijven voor het hele INL, en dat de Belgische bijdrage voortaan een maximaal bedrag zou zijn dat primair gebruikt moest worden voor de versnelde voltooiing van het WNT. Hierdoor kwam de afdeling Thesaurus van het INL in grote moeilijkheden. Mede om de werkzaamheden aan de geautomatiseerde taaldatabank te continueren, stelde de Nederlandse minister toen buiten de verdeelsleutel om een jaarlijkse suppletie ter beschikking van het INL voor een interimperiode van vier jaar. Intussen zou Vlaanderen proberen weer op de afgesproken subsidieverhouding uit te komen, maar toen dat in 1982 nog niet mogelijk bleek, deelde de Nederlandse minister mee dat de Nederlandse subsidie voortaan afgestemd zou worden op de Belgische bijdrage (Nederland zou gewoon tweemaal de Belgische subsidie betalen, in plaats van twee derde van de feitelijke begroting), en dat de jaarlijkse suppletie na 1982 zou worden stopgezet. Deze ontwikkeling dreigde desastreus te worden voor het INL, omdat het in het vooruitzicht gestelde subsidiebedrag ruim onder de werkelijke kosten lag: er zouden personeelsleden ontslagen moeten worden, het WNT zou daardoor niet binnen de gestelde termijn voltooid kunnen worden
| |
| |
Een 19de-eeuws reclamebord voor het WNT.
en ook de uitbouw van de taaldatabank door de zusterafdeling van het WNT zou in een onverantwoord traag tempo dienen te gebeuren. Het was daarbij uitermate ironisch dat uitgerekend in het jaar waarin het Belgisch-Nederlandse Taalunieverdrag in werking trad - een verdrag dat voorziet in een gemeenschappelijk beleid op het gebied van taal en letteren - het voornaamste effectief werkende binationale instituut dat onder de bepalingen van de Taalunie valt en dat de gemeenschappelijke taal van Nederland en Vlaanderen inventariseert en beschrijft, onthoofd dreigde te worden door de besparingsbijl.
Gelukkig werd deze dreiging afgewend doordat de Vlaamse deelregering toch in staat bleek en bereid was voldoende fondsen te reserveren om een concrete en actieve gemeenschappelijke taalpolitiek te voeren. In november 1983 verklaarde de toenmalige cultuurminister Poma de oorspronkelijke verdeelsleutel zo mogelijk per 1 januari 1986 te willen herstellen; voor 1984 heeft Vlaanderen de voor het INL voorziene subsidie verhoogd, en tevens werd de subsidiëring van het instituut voor de volgende vijf jaren gegarandeerd. Hiermee is aan de financiële moeilijkheden van het INL, die ook in de pers de nodige aandacht hebben gekregen, althans voorlopig een einde gekomen. Tegen de achtergrond van de huidige economische situatie kunnen we alleen maar hopen dat verdere bezuinigingsdwang bij de overheid de Belgische en de Nederlandse ministers niet zal beletten het vertrouwen dat
Matthias de Vries (1820-1892), de stichter van het WNT.
zij blijkens hun recente overeenkomst in het INL stellen, ook in de toekomst financieel te vertalen.
| |
4. Het belang van het WNT
In het voorgaande hebben we gezien dat de vraag die als titel boven dit artikel staat, op twee manieren te interpreteren valt: aan de ene kant is er de vraag of het WNT voldoende financiële middelen ter beschikking krijgt om tot het jaar 2000 te blijven voortbestaan, aan de andere kant is er de vraag of het de opgelegde voltooiingstermijn kan waarmaken. Tot slot willen we nu aangeven waarom het van belang is dat het WNT op een gedegen wijze wordt voltooid; we zullen daartoe het belang van het WNT vanuit wetenschappelijk, vanuit maatschappelijk en vanuit cultuurpolitiek oogpunt omschrijven.
De maatschappelijke betekenis van het WNT berust op het feit dat het de enige instelling in het Nederlandse taalgebied is waar op een wetenschappelijke, niet-commerciële manier aan de lexicografie van de Nederlandse cultuurtaal wordt gedaan. De maatschappelijke relevantie van de lexicografie als zodanig behoeft geen betoog: zowel voor de vergemakkelijking van de communicatie tussen de leden van een taalgemeenschap als voor de verspreiding van taalkennis en taalnormen zijn woordenboeken een onmisbaar hulpmiddel. In dit verband is de grote waarde van het WNT, ten eerste, dat het los van commerciële beperkingen en in tegenstelling met de commerciële lexicografische ondernemingen een uitge- | |
| |
breide materiaalverzameling te zijner beschikking heeft, en ten tweede dat het dit materiaal (de kwalitatieve basis van alle woordenboeksarbeid) los van economische overwegingen met wetenschappelijke grondigheid kan bewerken. Op deze manier heeft het WNT zich ontwikkeld tot het kwalitatieve hoogtepunt van de Nederlandse lexicografie, én tot het ‘moederwoordenboek’ waar de commerciële woordenboeken van het Nederlands bij voortduring uit putten.
Het wetenschappelijke belang van het WNT blijkt in de eerste plaats bij een vergelijking met soortgelijke historische woordenboeken voor de zustertalen van het Nederlands, m.n. met het Deutsches Wörterbuch van de Grimms en de Oxford English Dictionary van Murray. Deze laatste hebben weliswaar het voordeel dat ze al enige tijd zijn voltooid, maar het WNT steekt er dan weer gunstig bij af doordat het van de drie de meest uitgebreide, gedetailleerde en grondig gestructureerde beschrijving van de trefwoorden geeft. In de tweede plaats legt het WNT een aantal onderzoeksaccenten die (ondanks hun eerbiedwaardige pedigree binnen de linguïstiek) in het taalkundige onderzoek tegenwoordig enigszins in de verdrukking dreigen te raken: het WNT is nagenoeg de enige instelling in de Nederlanden waar op een permanente basis aan grootschalig historisch-taalkundig onderzoek van de woordenschat wordt gedaan, terwijl zowel de historische als de lexicale benaderingswijze door de moderne linguïstiek een beetje verwaarloosd worden, of althans niet tot de centrale belangstellingssfeer ervan behoren. Als het juist is dat we het heden pas goed begrijpen wanneer we een inzicht hebben in het verleden, dan is de lexicale geschiedenis van het Nederlands zoals het WNT die schrijft een onmisbaar onderdeel van de taalkundige beschrijving van het Nederlands. In de derde plaats berust de wetenschappelijke betekenis van het WNT op de waarde van het historische woordenboek als hulpmiddel bij de studie van de oudere Nederlandse literatuur en bij de ontsluiting van historische teksten in de geschiedeniswetenschap: het WNT heeft ook een interdisciplinaire betekenis.
Het cultuurpolitieke belang van het WNT ligt in de symbolische en praktische waarde van een historisch woordenboek als uitdrukking en bevestiging van de culturele identiteit van een taalgemeenschap. Men kan dan ook vaststellen dat bijna alle Westerse taalgemeenschappen over zo'n culturele legitimatie in de vorm van een historische taalbeschrijving beschikken. Vanuit dit perspectief is het WNT belangrijk, in 't algemeen, omdat een complete beschrijving van de woordenschat van een taal in haar historische ontwikkeling de taalgemeenschap het besef bijbrengt een eigen identiteit en een historische traditie te bezitten. Zoals het boven opgenomen citaat van Taco de Beer suggereert, fungeert het WNT als een taalmuseum dat de eigen identiteit en het historische erfgoed van het Nederlands tentoonstelt, zoals ook een kunsthistorisch museum een cultuurgemeenschap confronteert met haar historische fundamenten. In het bijzonder is het WNT van belang omdat de beschrijving van de historische eenheid-in-verscheidenheid van het Nederlands belangrijk is in onze staatkundig verdeelde taalgemeenschap: het WNT is niet alleen de prominente veruiterlijking van de Taalunie als politiek verdrag, maar ook van de feitelijke, historische unie van de Nederlandse taal.
Houdt men rekening met deze overwegingen, dan moet men niet alleen hopen dat zo'n belangrijk cultuurmonument als het WNT ongeschonden zijn voltooiing zal bereiken, maar dan kan men zich ook aansluiten bij de wens van Taco de Beer: het ware wenselijk dat het WNT in ruimere kring bekendheid genoot. Wij hopen dat dit artikel kan helpen om het Woordenboek uit zijn relatieve afzondering te halen.
|
|