| |
| |
| |
Willem van Toorn
Hoogtevrees
Te zien uit het raam hangt een man
aan de kerktoren. Dat wil zeggen:
een plank hangt er, waar de man
op zit, doodbedaard, een leidekker.
Schrik hier. Zoëven zette
om de spits, beentjes uitstekend
dun als iets van insekten.
Dus verschijnt het woord bang.
Want al maakt het gedicht een man
verwacht er geen wonder van.
Ik doe wat ik kan: een lijn
van goed nylon, haken, een plank.
Maar wat als hij dadelijk klein
als een mier beneden belandt,
tussen de regels verdwijnt?
Geen woord dat hem opvangt.
Uit: Landschap voor een dode meneer, Querido, Amsterdam, 1968.
| |
Registratie
Het landschap hier weet dingen van ons af.
Bermen van jaren her vertaalden ons
in minieme herschikkingen van gras,
haarwortels meldden aan de ondergrond
cellen op weg hierheen door ons vertrapt
en legden ons tot in zandkorrels vast.
De ekster die ons langs het hek zag gaan,
krijste en opvloog. Kleine zangvogels
die wegschrokken. Sporen ervan
fladderen in engrammen af en aan.
Terugkomend verbreken wij het web.
Draden van dode tijd achter ons aan.
Ik schrijf de beste woorden die ik heb
en die ons even laten voortbestaan
totdat de auto komt: een kalme man,
kijktoestel en meetstokken uitgezet,
vervangt ons rap door een bestemmingsplan.
Uit: Een kraai bij Siena, Querido, Amsterdam, 1979.
| |
| |
| |
Twee dochters
Slaperig vroeg in de ochtend
uit fietsen samen, ze gaan
naar het dorp, A en S, mijn dochters.
(ze zijn al haast aan het eind,
waar de weg naar het dorp begint)
waait hun haar in de wind
Nu moet je mij maar geloven
op wat woorden. Kijk, er blinkt
een spaak of een bel. Een lint
van langgerekt licht komt het openstaande
Ze zijn al achter de bomen.
Maar jij ziet hun haar nog stromen
in je hoofd. Hoor, hun fietsen
ruisen ook achter je ogen.
Ze zijn makkelijk het liefste
bestaat, A en S. Je ziet ze?
Dan mag je dit vers dichtdoen.
Uit: Het landleven, Querido, Amsterdam, 1981.
| |
In Memoriam
Ik droomde dat je naast me lag vannacht.
Je was al ziek. Je zei: tot in mijn merg
ben ik van dood. Vind je het erg
dat je niet in me kunt? Hou me maar zacht
tegen je aan. Ik zei: je was zo wit
en moe toen ik je zag - en dan onzichtbaar
in een kist waar ik het pad afging,
de regen en het dorp in. Wachtend gras
lag naast de kuil in zoden opgetast.
Hoe ben je dan weer hier. Je zei: ik wou
nog doen wat ik waarom had nagelaten:
praten met je in bed hoe levens praten.
Maar wat ik nu ben heeft geen taal bij jou.
Er was geen lamp. Hoe ik je dan toch zag.
'k Viel in de droom in slaap. Je hield me vast.
Koud bleef de kamer tot ver in de dag.
Uit: Gulliver en andere gedichten, Querido, Amsterdam, 1985.
| |
| |
| |
Rilke
Gehoord dat juffrouw B nog leeft -
een klein rood appelgezicht
waar dun grijs haar om ligt
en een stem die Duits geeft.
en leest ons voor: Wer jetzt
die iets in de tijd beweegt
waaruit een foto ontstaat.
Daar zie je haar op, achteraan,
behoedster van een werkweek,
voor een huis op de Veluwe.
Om haar heen, in een kluwen
van gezichten en handen en haren,
zie je hoe jong wij waren.
ontdek je een vorm van mij,
door die dikke laag van tijd
zou steken om mij aan te raken.
Het heeft er ook mee te maken
dat W daar zit, naast mij.
Haar mocht ik soms zoenen
en mijn nieuw gezicht in haar haren
van dingen in haar oor noemen.
Juffrouw B lijkt daar al zo oud
dat ze het haast wel koud
moet hebben tussen die warme
zo veel taal om haar beeld
in dit van woorden gebouwd
Uit: Het landleven, Querido, Amsterdam, 1981.
| |
| |
| |
Zuilichem, 7 augustus 1671
bij een tekening van Constantijn Huygens jr.
moet je zijn waar ik je denk.
Bijvoorbeeld te Zuilichem
in de diepten van deze prent,
getekend door Huygens' zoon.
Twee mensen staan doodgewoon
(lees doodstil en sprakeloos)
op de voorgrond. Op een landweg
gezien vanaf de Waaldijk,
zodat je over ze heen kijkt
naar wolken boven hun hoofd,
in de witte lucht stilgezet.
roerloos op schoorstenen.
Binnen het dorp verdwenen
zolang de taal het gelooft.
Uit: Gulliver en andere gedichten, Querido, Amsterdam, 1985.
|
|