Willem van Toorn (o1935).
ook is uitgespeeld. Integendeel. Het inzicht dat poëzie een eigen werkelijkheid vertegenwoordigt die onafhankelijk is van de werkelijkheid waarin een leidekker dood kan vallen, prikkelt hem om binnen het raam van het gedicht (het ‘raam’ waardoor we naar de leidekker keken was al beeldspraak voor de beslotenheid van het gedicht) te morrelen aan de dood, aan het reguliere verloop van de tijd, kortom aan de wetten van ons bestaan.
Legio zijn dan ook de gedichten waarin tegen beter weten in en altijd met een ondertoon van ironie, maar daarom niet minder uit overtuiging, het gedicht juist dienst doet als bewaarplaats. Het meest beknopt heeft Van Toorn deze functie van poëzie zo omschreven:
zijn wij er al niet meer.
Dit is geen originele gedachte, maar het is wel moeilijk om hem nog acceptabel te laten zijn. Het pathos waarmee vroeger aan poëzie macht werd toegeschreven over leven en dood, de symbolistische drang tot het onmogelijke, van Achterberg bijvoorbeeld - het zijn houdingen die moeilijk in overeenstemming zijn te brengen met het besef dat in het gedicht ‘Hoogtevrees’ overheerst. Van Toorn sluit zich geheel bij de traditie aan, maar hij vertegenwoordigt een bij uitstek hedendaagse variant ervan. Luchtig, speels en ongezwollen blijft hij het schrijven van gedichten voorstellen als een vorm van bewaren en als een protest tegen de tijd. Maar intiem, zonder poëtische kapsones, en hoogst onlawaaierig.
Het vertrouwen op het woord, als middel om de voorbijgaande tijd vast te houden, of als middel om voorbijgegane tijd terug te roepen, is bij hem niet wezenlijk beschaamd. Hij verwacht, in het gedicht ‘Twee dochters’ uit Het landleven (1981), dat de beschrijving die hij geeft van zijn twee dochters op de fiets, als zij 's ochtends vroeg de laan uit fietsen, een antidotum is tegen hun onherroepelijke verdwijnen niet alleen uit deze laan. Nodig is daarvoor dat ze goed in beeld gebracht en mentaal reproduceerbaar zijn voor wie het gedicht leest:
Dan mag je dit vers dichtdoen.
In het poëzie-oeuvre van Van Toorn wordt eigenlijk aldoor ‘in memoriam’ geschreven. Dode mensen worden herdacht, verdwenen plekken krijgen weer vorm in de herinnering of de verbeelding, voorbijgaande ogenblikken blijven bewaard in de woorden van het gedicht; geliefden, dierbare kennissen, een vroegere lerares Duits, ze krijgen allemaal een ‘van woorden gebouwd huis’ - het gedicht - in de uitgesproken hoop dat ze op deze manier ‘even niet weg’ zullen raken.
In ‘Het gedicht’ uit Gulliver en andere gedichten (1985), dat zoals de titel aangeeft programmatisch is, zegt Van Toorn het onverhuld en voor zijn doen met weinig of geen iro-