Een van de opvallendste hoofdstukken uit dit boek, zeker voor iemand die niet in het linkse milieu is opgegroeid, is ongetwijfeld het verhaal van de A.J.C., de Arbeidersjeugdcentrale, die duidelijk de tegenhanger vormt van de K.A.J, of Katholieke Arbeidersjeugd. De aanduiding van de leden als ‘Ajotters’ laat daarover al geen twijfel bestaan, maar het parallellisme met de rechtse arbeiders- en jeugdbewegingen gaat veel verder. Wij vinden hier exact hetzelfde idealisme, de behoefte om ‘onszelf te veredelen’, de terugkeer naar de natuur met de romantiek van kampvuur en liedera vonden, maar ook, zoals Bal het schrijft: ‘een uiting van rebellie van jonge mensen tegen de geestelijke verstarring van de ouden, aan haar klasse gebonden generatie’. De katholieke jeugdorganisaties zouden het niet anders zien.
Dezelfde geest van rebellie vinden wij terug in het belangrijkste deel van dit boek, dat handelt over het optreden van de clandestiene Socialistische Partij tijdens de oorlog.
Meer dan ooit is deze partij innerlijk verdeeld. Al door de oorlogsomstandigheden. Een aantal vooraanstaande leiders, zoals Camille Huysmans zijn in 1940 uitgeweken naar Londen en contact met hen is aanvankelijk niet mogelijk. Maar de achtergeblevenen in het bezette gebied zijn ten prooi aan innerlijke tegenstellingen. Niet alleen tussen de ouderen en de jongeren, maar, zoals overigens in heel de Belgische maatschappij, de tegenstelling tussen de ‘realisten’ die zich neerleggen bij de ‘onvermijdelijke Duitse zegepraal’, en waarvan het boegbeeld in de S.P. Hendrik de Man is; daarnaast zijn er de ‘attentisten’, die ‘bijdraaien’ al naar de oorlogskansen keren, en daartegenover staan de radicale jongeren, gesteund door enkele ouderen, zij die vanaf de aanvang van de bezetting zeer bewust opteren voor de verdediging van de democratie tegen het nazisme (p. 239). Daarin onderscheidden zich deze jonge socialisten van de meeste andere prille verzetsbewegingen die niet zozeer bekommerd waren om het herstel van de democratie dan wel om de ene of andere vorm van nationaal herstel, bij voorkeur onder de leiding van een sterke uitvoerende macht, en liefst een sterk regime onder de leiding van de koning. De zorgen van de jonge socialisten gaat tevens uit naar een herwaardering van de partij op ideologische grondslag, terwijl sommigen onder hen toenadering zoeken met de leiders van de katholieke arbeiders- en jeugdorganisaties om tot één enkele (naoorlogse) vakbond of jeugdorganisatie te komen.
Wellicht mede omwille van haar innerlijke verdeeldheid zag de Belgische Werklieden Partij - die omgedoopt wordt tot Belgische Socialistische Partij - af van een eigen gewapend verzet (pp. 183, 238) en hield het vooral bij het opstellen van clandestiene kranten en vlugschriften. Nic Bal zelf was de stichter en hoofdredacteur van de eerste Vlaamse clandestiene krant Morgenrood die vanaf december 1940 verscheen.
Door zijn positie als redacteur van een aantal van deze illegale kranten, lid van het Executief van de Vlaamse Centrale en later het partijbureau en nog enkele clandestiene organisaties, is Bal in staat ons een bijzonder boeiend tafereel te schetsen niet alleen van zijn eigen belevenissen, maar ook van het optreden van een groot aantal socialistische voormannen, zowel in Vlaanderen als in Brussel en in Wallonië, en in feite van de moeizame evolutie van de B.S.P. naar een nieuwe nationale eenheid die tot stand komt dank zij vele persoonlijke contacten en een reeks clandestiene partijcongressen waarbij een figuur als Achille van Acker een beslissende rol speelt om de interne antagonismen te overbruggen. Wij zien hier hoe ook in de schoot van de B.S.P. een vernieuwd Belgisch unitarisme tot stand komt.
Bal die altijd mild en begrijpend is tegenover andersdenkenden heeft alleen scherpe woorden over voor partijgenoten, zoals Hendrik de Man, Edgar Delvo, Albert Bijttebier, Maurits Naessens en Paul-Henri Spaak, en voor de clandestiene Kommunistische Partij die de socialistische basis poogde in te palmen en elk serieus overleg met de leiding van de B.S.P. van de hand wees.
Voor de geschiedenis van de B.S.P., zoals voor de geschiedenis van de clandestiene pers tijdens de oorlog vormen de zeer nauwkeurige herinneringen van Nic Bal een eersterangs getuigenis. Maar het boek reikt nog veel verder. Geschreven in een sobere stijl en in een voorbeeldige taal biedt het een ontroerend verhaal van de koppige strijd van een groep linkse idealisten tegen het ‘arrivisme’ in eigen gelederen en tegen de verpletterende overmacht van een bezettingsregime dat zij veel meer op ideologische dan op patriottische gronden afwezen. Al is het niet zo bedoeld, dit boek komt over als een monument, niet ter ere van zijn auteur, maar ter ere van een hele generatie die werkelijk en in de volle zin van het woord het algemeen belang heeft gediend, ieder vanuit zijn eigen overtuiging. Een overtuiging waarvoor velen, tot welke geestelijke horizon zij ook behoorden, zeer bewust het eigen leven (en dat van hun naastbestaanden) op het spel hebben gezet. Het is de generatie die gegroeid is uit de tussenoorlogse jeugdbewegingen.
Een dergelijke generatie hebben wij sindsdien niet meer gekend...
Luc Schepens
nic bal, Mijn wankele wereld. Vier jaar in het socialistisch verzet, Kritak, Leuven, 1984, 335 p.