Ons Erfdeel. Jaargang 28
(1985)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdVlaamse bewegingEen centrum voor interdisciplinair onderzoek naar de Brusselse taaltoestanden - Vrije Universiteit Brussel1. Het wetenschappelijke standpuntHet ligt in de lijn van de logica dat de Brusselse problematiek bij het ontstaan van een zelfstandige Vlaamse universiteit in Brussel (Vrije Universiteit, V.U.B.) belangstelling zou krijgen van de afdelingen menswetenschappen en filologie. Hoezeer de historicus er ook voor huivert zich in te laten met hedendaagse sociaal-politiek geëngageerde onderwerpen, toch werd in 1977 in de vakgroep hedendaagse geschiedenis van de V.U.B. het initiatief genomen om een wetenschappelijk onderzoeksproject te starten naar de achtergronden van de actuele verhoudingen in de taaltoestanden te Brussel. Men wenste vooral serieuze informatie te geven over wat er in Brussel gaande is op het gebied van de wisselwerking tussen economische, demografische en sociale verhoudingen enerzijds, en het taalgebruik anderzijds. Bovendien bleek al spoedig dat de taalverschijnselen in Brussel beschouwd en bestudeerd moesten worden in hun historische ontwikkeling. Prof. dr. Els Witte, docent hedendaagse geschiedenis, diende bij de Commissie geschiedenis | |
[pagina 777]
| |
van het Fonds voor Collectief Fundamenteel Onderzoek een project in, getiteld Sociaal-historisch onderzoek naar de taalverschuiving te Brussel sinds het einde der 18e eeuw. Het project kreeg een gunstig advies en werd aanvankelijk voor een proefperiode van twee jaar gefinancierd. Eén full-time vorser, drs. M. de Metsenaere, werd aangesteld en werkingskredieten werden verleend. Zowel de projectleider als de vorser behoren tot de vakgroep geschiedenis. | |
2. Interdisciplinaire en interuniversitaire werkingAl bij een eerste onderzoek van de Brusselse taalsituatie bleek duidelijk dat het arbeidsveld niet te overzien is en dat het onmogelijk door één discipline kon worden benaderd. In 1978 kon met vorsers uit diverse vakgebieden worden overgegaan tot de oprichting van een interdisciplinair V.U.B.-Centrum, dat zich de wetenschappelijke studie van de globale Brusselse problematiek tot doel stelde: het Centrum voor Interdisciplinair Onderzoek naar Brusselse Taaltoestanden.Ga naar eind(1) De subsidiëringspolitiek voor het Centrum is bepaald ongunstig geweest en is zeker niet de oorzaak van het succes dat het Centrum weldra zou kennen. Het beschikt nog steeds over slechts ëën enkele vorser en de werkingskredieten zijn nooit meer geweest dan enkele honderdduizenden BF. Voor het overige is men volledig aangewezen op geringere en incidentele kredieten, hoofdzakelijk verstrekt door de Faculteit Letteren en Wijsbegeerte van de V.U.B. Men moet vooral rekenen op de vrijwillige medewerking van de leden van het academisch personeel en van licentiaats- en doctoraatsstudenten. Men beperkte zich echter niet tot de V.U.B. alleen, ook andere, waaronder buitenlandse universiteiten werden betrokken bij het onderzoek. Deze contacten hadden succes en hoewel het aandeel van de V.U.B.-vorser overweegt, kreeg men behalve respons vanuit andere Belgische universiteitenGa naar eind(2) ook reacties van de Université Laval (Canada), de Universiteit van Leiden en van de University North Carolina. | |
3. PublikatieHet Centrum startte met een eigen publikatie: Taal en Sociale Integratie, waarin de diverse afzonderlijke studies over Brussel zouden worden opgenomen. Men heeft dus niet gewacht op een globalisatie van de verkregen resultaten, maar men koos voor het publiceren van deelgegevens. Men zag in een dergelijke werkwijze de mogelijkheid verder onderzoek te stimuleren. Zeven boekdelen zijn al verschenen, terwijl een afzonderlijk deel werd gepubliceerd door de Editions de l'Université Libre de Bruxelles. Dit deel omvat de in de Franse taal gestelde referaten van de leden van het Centrum tijdens een colloquium, dat plaats had van 22 tot 25 mei 1983 in de Université Laval (Québec) en getiteld was Du disciplinaire vers l'interdisciplinaire dans l'étude du contact des langues. Het colloquium was georganiseerd door het ‘Centre international de recherches sur le bilinguisme’ (C.I.R.B.) in samenwerking met het V.U.B.-Centrum. De grote meerderheid van de artikelen die in Taal en Sociale Integratie wordt gepubliceerd, is gesteld in het Nederlands, hoewel de reeks ook openstaat voor bijdragen in het Engels en het Frans. Bovendien verschijnen Engelse en Franse résumés achteraan in elk bundel. Men werkt nu aan een uitvoerig deelrapport van de bereikte resultaten, dat ook in het Engels zal verschijnen. | |
4. De rubriekenUit de reeds verschenen studies blijkt dat meer dan één vijfde van de belangstelling naar de demografische aspecten van het probleem uitgaat. Dit houdt verband met de migratiebeweging in relatie tot de sociale stratificatie, die een zeer belangrijke factor in
Een tekening van Gal, symbool van het Centrum voor interdisciplinair onderzoek naar Brusselse taaltoestanden.
het verfransingsproces vormt (22,4%). Ook de politieke aspecten wekken bijzondere belangstelling. Diverse onderwerpen werden bestudeerd, vooral de rol van de partijen, de Waalse en Vlaamse Beweging en de ontleding van de politieke besluitvorming (20,5%). De linguïstische aspecten komen heel wat minder aan bod (16,3%), hoewel die ook in andere rubrieken meespelen. Onderwijs is natuurlijk een uitschieter; hierbij verleenden historici en psychologen hun medewerking. Economie, gezondheidszorg en ruimtelijke spreiding komen weinig aan bod, terwijl het rechtswezen volledig ontbreekt. De historische aspecten laten zich veel minder in één rubriek onderbrengen, omdat ze in feite meespelen in de diverse thema's, die wel diachronisch worden benaderd. | |
5. De complexe materie en de interdisciplinaire methodeHet Centrum ging uit van de overtuiging dat het probleem niet enkel een taalvraagstuk betreft, maar een zeer complexe materie vormt. Deze materie is immers gegroeid uit een samenspel van sociale, economische, demografische, politieke, psychologische en linguïstische elementen. De interdisciplinaire werkwijze scheen dus aangewezen. Een synthese te maken langs interdisciplinaire weg bleek echter bijzonder moeilijk te zijn. De oorzaken daarvan waren | |
[pagina 778]
| |
van diverse aard. Niet alleen de bescheidenheid van de subsidies vormde een belemmerende factor, maar ook het gebrek aan traditie om in interdisciplinaire werkgroepen aan onderzoek te doen, werkte remmend. Bovendien waren geen middelen voorhanden om structuren uit te bouwen. Het ontbrak aan degelijke wetenschappelijke voorstudies om duidelijk te kunnen maken hoe de deelonderzoeken zouden convergeren in één synthese. Een zware handicap vormde het gebrek aan bronnenmateriaal. De resultaten van de vroeger uitgevoerde talentellingen zijn uiterst dubieus wegens hun gebrek aan degelijk gefundeerde linguïstische factoren, terwijl het politico-sociale en psychologische moment van uitvoering weinig waarborgen voor verantwoorde interpretaties geeft. Vanaf 1947, toen de talentellingen werden stopgezet, hebben we trouwens geen gegevens meer, zodat het talenonderzoek van de laatste dertig jaren nergens op kan steunen. Elke discipline moest dan ook vooraf de methodologische problemen oplossen, o.a. het verzamelen van materiaal, het kritisch benaderen van de bestaande bronnen, enquêtes, enz., wat de interdisciplinariteit niet ten goede kwam. Vanuit elke discipline werd dan ook het probleem Brussel volgens de eigen methodes en de eigen specifieke problematiek onderzocht. De sociologen werkten aan representatief veldonderzoek; de sociolinguïsten trachtten uit kleinschalig attitude-onderzoek de aard van de tweetaligheid vast te stellen; de historici combineerden alle gegevens om de diachronische dimensie van het probleem aan te geven. In feite bleef het interdisciplinair onderzoek beperkt tot het samenwerken van wetenschappers uit zeer diverse vakgroepen, die ieder vanuit hun eigen discipline eenzelfde onderzoeksgebied belichtten. Er was dus meer sprake van losse samenwerking en multidisciplinariteit dan van interdisciplinariteit. Dit betekent niet, dat er geen uitstekend samenwerkingsverband was. Men kwam b.v. bij de verklaring van het individuele taalkeuzegedrag tot het gebruik van modellen met betrekking tot sociale integratieprocessen en sociale mobiliteit. Een ander treffend voorbeeld van de werkwijze komt tot uiting bij het belangrijke punt van het tot stand komen van de politieke besluitvorming. Het betreft hier het aansluiten bij de vraagstelling of de Brusselse taalpolitiek verificatiemateriaal verschafte voor de hypothese dat de dominante kiasse een zeer fundamentele invloed bezat en er een wanverhouding optrad tussen de strategieën doorgevoerd aan de top en de ideeën aan de basis. Er ontstond een vorm van eenheid in de samenstelling door rond een aantal thema's te werken. De diverse disciplines speelden op elkaar in door samen de demografische aspecten te bestuderen. De historici en de sociologen b.v. werkten samen met de communicatiewetenschappen en de politicologen om de druk der externe structuren aan te pakken. Bij het thema onderwijs was er samenwerking tussen de geschiedenis, de sociologie en de psychologie. Deze vormen van samenwerking bleken zeer vruchtbaar. Er kunnen nu al gemeenschappelijke hypothesen uit de geleverde bijdragen gevormd worden. | |
6. Taalgebruik, sociale integratie en sociale mobiliteitUit het zeer beperkt aanwezige studie- en bronnenmateriaal zijn al interessante gegevens naar voren gekomen. Zo kon afgerekend worden met de mythe van de verfransing van Brussel, die zou teruggaan tot de middeleeuwen. Brussel bleek vóór 1500 Vlaamser te zijn dan de meeste steden in het graafschap Vlaanderen. Zelfs aan het eind van de 18e eeuw was er nog geen Franse doorbraak. De Brusselse notarisakten geven amper 5% tot 10% Franstaligen aan in de hogere sociale groepen. De Franse tijd bespoedigde de verfransing, zodat de aanwezig- | |
[pagina 779]
| |
heid van ongeveer 15% Franstaligen omstreeks de revolutie van 1830 verklaard kan worden. Bovendien stond de immigratie uit Wallonië niet stil na 1830. De verfransing stagneerde in de tweede helft van de 19e eeuw (20%), maar zette omstreeks de eeuwwisseling en daarna versneld door. Het bleek bovendien dat de taalverschuiving volgens concentrische cirkels rond Brussel als middelpunt verliep. Eenzelfde uitbreiding kon men constateren in de ‘corridor’-gemeenten, die aan Waals-Brabant grenzen. In deze zeer perifeer gelegen gemeenten constateerden de linguïsten onlangs wel een zekere teruggang. Heel wat vragen blijven nog onbeantwoord en kunnen trouwens in deze korte bijdrage niet behandeld worden. De grote onbekende blijft het versnellings-proces dat omstreeks de eeuwwisseling inzette. Het tweede grote vraagstuk vormt het verklaren van de stagnatie van het verfransingsproces in de afgelegen randgemeenten. Een derde moeilijk probleem stelt de invloed van de mediterrane immigratie op de taalsituatie. Deze drie punten zullen prioriteit moeten krijgen bij verder onderzoek. Momenteel is men er al zeker van dat de sociale positie van de Franstaligen invloed heeft uitgeoefend op het taalkeuzegedrag van de Brusselse burgers en op de middenklasse in de periode 1790-1850. Franstaligheid en economisch-politieke macht vielen grotendeels samen en zetten de Vlaamse Brusselaars aan om de taal van de adel en Franstalige burgerij te gebruiken. Ook geografisch liep door Brussel een taalgrens: procentueel was het Frans het meest verspreid in het hogere stadsgedeelte met zijn statige woningen van de adel en de gefortuneerden. De benedenstad was het rijk van de armen en van de arbeiders, en was Vlaams. Ook uit heel wat andere gegevens blijkt steeds dat de taalmuur ook in Brussel een sociale muur is geweest. Men moet daarbij echter niet vergeten dat een kleinere inwijking van Waalse arbeiders ervoor zorgde dat de arbeidersklasse in de eerste helft van de 19e eeuw niet homogeen Vlaams was. | |
7. De enquêtes: mogelijkheden en beperkingenDe socioloog F. Louckx ging op basis van representatieve enquêtes na welke de complexe wisselwerking was tussen de individuele en de structurele factoren. Hij kwam tot de slotsom dat het taalgemengd huwen een sterke invloed uitoefende, evenals de aard van de gemeente. Het werkmilieu zou minder invloed op de taal hebben. Louckx onderzocht echter vnl. de immigranten uit Vlaanderen. De taalattitudes van de grote groep tweetalige autochtonen, noch die van de eentalige Franssprekenden kwamen aan bod. Voor de meeste structuren ontbreekt echter de historische dimensie. Onbekend is b.v. de taalsituatie in de industriële, commerciële en dienstverlenende bedrijven. Er is weinig bekend over de vrije beroepen. De druk uitgeoefend door professionele verenigingen bleef onbestudeerd. Er valt nog een lange lijst van niet onderzochte sociale structuren te bekijken. De politieke aspecten van het probleem Brussel en de sociolinguïen als de hele studie: handicaps van methodologische aard en gebrek aan basiskennis. De politieke probleemstelling kent, zeker voor de jaren na 1918, meer gegevens vanuit de partijpolitieke hoek, terwijl de onmachtspositie van de Vlaamse Beweging bekend is. De linguïsten legden de nadruk op vnl. het sociolinguïtische aspect, dit is het taalgedrag van tweetalige bevolkingsgroepen. Bovendien moet de nadruk gelegd worden op de druk die geleid heeft tot een tweetaligheidssituatie: moet er onderzoek zijn naar de verschillende graden van tweetaligheid, interferenties tussen beide talen en spanningen tussen standaardtaal en dialect, en moeten de interactiefenomenen en het permanent in beweging zijn van de wisselwerking tussen de tweetalige bevolkingsgroepen worden onderzocht. Er werd al heel wat bereikt met de toepassing van de zogenaamde Baetens Beardsmore-theorie, o.a. in verband met Brussels dialect en het zogeheten Brussel-Frans. Uit de behandeling van de diverse rubrieken blijkt dat er verschillende krachtiijnen bestaan, die binnen één globaal perspectief samengebracht kunnen worden. Prof. E. Witte concludeert dan ook: De interdisciplinariteit, zelfs al bevindt ze zich nog in een eerste ontwikkelingsfase, wordt bijgevolg duidelijk in het vooruitzicht gesteld. Het team van het Brusselse Centrum hoopt dan ook dat het zijn opzoekingen in de loop van de volgende jaren verder in die richting zal kunnen stuwen, ten einde het finale onderzoekobject te bereiken: de globale benadering en verklaring van het probleem Brussel. | |
8. Nummer 7In nummer 7, het laatst verschenen nummer van Taal en Sociale Integratie, sluiten al verschillende bijdragen rechtstreeks aan op de recente evolutie van het Brusselse probleem. Een drietal bijdragen leveren stof voor de verdere behandeling van het statuut van Brussel. Maureen Covell, een Canadese politicologe, ontleedt de rol van Brussel in de periode na de Egmontfase, uitgaande van de stelling van de onmacht om tot een overeenkomst te komen, waarbij de status-quo voor beide partijen de meeste voordelen blijkt te bieden (the deadlock outcome). K. de Schouwer bevestigt de stelling van Covell, maar wijst erop hoe de lokale machtsposities van het F.D.F. zullen blijven doorwerken. D. Heremans en E. Heylen van de K.U. Leuven komen in hun economische analyses tot het besluit dat de hoofdstedelijke func- | |
[pagina 780]
| |
tie de belangrijkste blijft. Zij concluderen uit de bevoorrechte plaats die Brussel in de Belgische economische en monetaire eenheid bekleedt, dat de hoofdstad niets te winnen heeft bij een verder doorgedreven economische gewestvorming. In verband met de concrete acties van de Nederlandse Commissie voor de Cultuur (NCC) te Brussel, leveren Louckx en Gielen een methodologisch uitgebouwd onderzoek, vnl. over het profiel van de ouders die Nederlandstalig onderwijs kiezen én over hun motivatie daarvoor. Taal en televisie te Brussel zijn onderwerp van de studie van de linguïsten H. Baetens Beardsmore en H. Van Beeck; ogenschijnlijk bevordert de televisie in Brussel hoofdzakelijk de tweetaligheid van de Nederlandstaligen... Andere bijdragen betreffen de socio-linguïstische aspecten van de prostitutie in Brussel en de studie van de wet van 22 februari 1908, die het taalgebruik regelde voor de rechtbanken van het arrondissement Brussel en het Hof van Assisen van Brabant. De mededelingen die gedaan werden op het Colloquium van het C.I.R.B. (zie hierboven) in Québec, handelen alle over aspecten die nauw in verband staan met de reeds behandelde bijdragen in de verschenen nummers van Taal en Sociale Integratie. Ze werken echter verrijkend voor de studie van de tweetaligheid in Brussel en in Vlaanderen. Nous voici done enfin en précense d'une analyse scientifique du problème bruxellois, et non d'une approche politique, zegt de presentator van het verslag uitgegeven door de U.L.B. Dat strijdende Franstalige dagbladen als Le Soir dit betwisten, zal wel geen verwondering wekken bij Vlamingen vertrouwd met de Brusselse toestanden. Dat het boek echter kon verschijnen in een Franse editie, uitgegeven door een Franstalige universiteit pleit voor de waardevolle wetenschappelijke arbeid van het Vlaamse ‘Centrum’. Walter Debrock / Brussel |
|