Ons Erfdeel. Jaargang 28
(1985)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 769]
| |
1928 lezen we: ‘Een aardige gedachte was het gezelschap te introduceren in het gebouw van het Nederlands Historisch Instituut, waar Mevrouw Hoogewerff als gastvrouw de thee aanbood. In het zeer gezellige interieur bleef men een uurtje bijeen, waarna Dr. Hoogewerff ons in de vertrekken rondleidde en den opzet van Instituut en bibliotheek verklaarde’. Wie nu het Nederlands Instituut aan de Via Omero in Rome bezoekt, zal het heel anders vergaan. Het ruime gebouw uit 1932, waar ongeveer twintig studenten kunnen wonen en waar bovendien slaapruimte is voor excursiegroepen, heeft meer weg van een bijenkorf dan van een deftig instituut waar men een kopje thee mag komen drinken. Er worden tentoonstellingen gehouden, die in drie weken soms meer dan 3.000 bezoekers trekken en ook de bibliotheek met zo'n 60.000 delen staat dagelijks open voor studenten en onderzoekers. De bouw en voorbereiding daarvan was in 1928 overigens juist ter hand genomen door Dr. Hoogewerff en kreeg een bijzonder gunstig verloop, doordat ook de academies voor beeldende kunst in Amsterdam en Rotterdam geïnteresseerd waren in een vestiging in Rome. In ruim één jaar tijd werd geld bijeen gebracht voor de bouw van ‘Het huis voor kunsten en wetenschappen te Rome’. Het werd de zetel van het huidige Nederlands Instituut, waarin het toenmalige Nederlands Historisch Instituut en de ateliers voor de Nederlandse kunstenaars en de Prix de Rome-winnaars werden gevestigd. Het begin van het Instituut ligt in 1904, toen de toenmalige minister van Onderwijs, Kunsten en Wetenschappen in Nederland een historicus naar Rome uitzond om onderzoek te doen in de in 1883 opengestelde Vaticaanse archieven naar documenten van belang voor de vaderlandse geschiedenis. Door de komst van Dr. Hoogewerff als tweede onderzoeker, die naast een goede historische scholing in Utrecht ook kunstgeschiedenis had gestudeerd, werden in het onderzoek ook Romeinse bescheiden over Nederlandse kunstenaars en geleerden opgenomen. Toen de minister in 1920 besloot ook een archeoloog naar Rome uit te zenden, was daardoor het gehele gebied van de oudheid tot heden onderwerp van studie van het instituut geworden. Tot 1980 bleef die situatie ongewijzigd. Zo werd het instituut, uitgerust met een afdeling archeologie, kunstgeschiedenis en geschiedenis, een wetenschappelijk centrum in Italië voor vele Nederlandse doctoraalstudenten, promovendi en onderzoekers in de genoemde vakken. Daarnaast waren ook kerkhistorici, sociologen, geografen, muziek- en rechtshistorici graag geziene gasten. Een dicussie over de vraag hoe het instituut zou kunnen worden ingezet voor de culturele uitwisseling tussen Italië en Nederland heeft onlangs geleid tot een nieuwe opdracht door de minister van Welzijn, Volksgezondheid en Cultuur, onder wiens verantwoordelijkheid het instituut valt. Daarin staat centraal het bevorderen van die uitwisseling tussen de beide landen door het verrichten of ondersteunen van onderzoek in de reeds genoemde gebieden. Daarnaast heeft het instituut nu ook de opdracht de Nederlandse cultuur uit te dragen in Italië door middel van een activiteitenprogramma; dus niet alleen halen, maar ook brengen. Wat betekent dit nu in de praktijk? Laten we beginnen met de culturele presentatie. Het instituut heeft in de afgelopen vier jaren een reeks tentoonstellingen gehouden met een duidelijk programma. Het gaat om kleine goedverzorgde, vaak didactisch ondersteunde tentoonstellingen over twee thema's: de moderne Nederlandse architectuur en de Nederlandse kunstenaars in Italië. Zo werd er een goed overzicht gegeven van de architecten Oud en Duiker en werden
Het Nederlands Instituut te Rome.
er tekeningen van Nederlandse kunstenaars uit de 17e eeuw met Romeinse stadsgezichten tentoongesteld. Onlangs werd het 80-jarig bestaan van het instituut gevierd met een tentoonstelling van Nederlandse kunstenaars die omstreeks 1800 te Rome werkten. De tentoonstellingen worden overigens niet alleen in Rome getoond; vaak wordt daarna een tournée gemaakt in andere Italiaanse steden, van Milaan tot Messina. Het tweede gebied waarop het instituut cultureel actief is, is de muziek. Door bemiddeling van het Nederlands Instituut worden voor Nederlandse gezelschappen, meestal van kleine omvang, concerten georganiseerd in Italië. Bepaalde specialiteiten van de Nederlandse muziekpraktijk krijgen daarbij de nodige aandacht, zoals de uitvoering van oude muziek met authentieke instrumenten, maar ook de experimentele muziek met door computer gestuurde instrumenten. Tenslotte wil ik nog even wijzen op de wetenschappelijke programma's, waarbij je vaak eerder van culturele opdrachten dan van alleen uitwisseling kunt spreken. Het zijn programma's die passen in de samenwerking die in Europa nodig is en die daaraan ook een bijdrage leveren. Het instituut heeft ongeveer 10 jaar geleden een concessie gekre- | |
[pagina 770]
| |
gen om de nu verdwenen klassieke stad Satricum, ongeveer 70 km ten zuiden van Rome, op te graven. In jaarlijkse campagnes wordt met studenten van de Nederlandse universiteiten een geschiedenis van ruim 10 eeuwen blootgelegd en in publikaties uitgewerkt. Door enkele zeer belangrijke vondsten o.a. van vroege inscripties wordt een ook voor Italianen belangrijk stuk geschiedenis verhelderd. Daarnaast leren Nederlandse studenten opgraven en raken thuis in de materiële cultuur van Latium. De historici zijn in een zeer recente periode actief. Jaarlijks worden Nederlandse studenten ingeleid in het probleem ‘fascisme’, onderwerp van een cursus die gegeven wordt door eigen staf en Italiaanse universitaire docenten. De cursus is opgezet omdat er in Nederland geen gespecialiseerde docenten zijn voor de recente geschiedenis van Italië. De cursus telt als bijvak in het Nederlandse studiepakket. Aan de opzet zoals hierboven beschreven, waarbij Nederlandse studenten zich specialiteiten kunnen eigen maken, die Nederland niet of in onvoldoende mate kent en waarvoor in Italië de vakkennis ruim voorhanden is, kan natuurlijk ook gedacht worden voor Nederlandse beeldende kunstenaars, restaurateurs en architecten. Zo ligt het in de bedoeling in 1986 een zomercursus voor architecten te organiseren met als thema De aanpassing van de oude stad aan nieuwe functies. Rome biedt daarbij een aantal voorbeelden uit de Renaissance, Barok en 19e eeuw, die voorbeeldig voor Europa kunnen worden genoemd. Zo is naast de oude route, de tocht naar Vaticaanse archieven die nog steeds zijn vruchten afwerpt en terecht nog steeds bewandeld wordt, een nieuwe weg, een bis, ontstaan, waarlangs heel wat bezoekers van het Nederlands Instituut gekomen zijn en nog zullen komen. De samenwerking in Rome van 24 buitenlandse en Italiaanse instituten op het gebied van de archeologie, kunstgeschiedenis en geschiedenis maakt een verblijf tot een unieke leerschool van samenwerking op internationaal niveau. Dr. Johannes Offerhaus / Directeur van het Nederlands Instituut te Rome |
|