aan starrig gesproken Engelse zinnen dan aan een elke taal overstijgende menselijke dramatiek.
Vanuit heel andere motieven dan de gemengd ethische en esthetische bij Eric de Kuyper is de film Flesh + Blood van Paul Verhoeven geconcipieerd: het motief namelijk van het maken van een ‘lekkere film’. Er is niets afkeurenswaardig in het streven zo'n film te maken. Alleen is het begrip ‘lekker’ een weinig handelbaar begrip. Persoonlijk heb ik bij het kijken naar de film - een erg lange - waarbij lang al bedenkingen oproept - alleen maar een zurige smaak overgehouden, in de trant van: moest dáár nu ruim twintig miljoen gulden voor worden neergeteld? Het is voor Verhoeven en zijn filmkansen in de toekomst te hopen, dat zijn financiers uit de tomeloze kosten zullen komen; maar wat het land van oorsprong betreft kunnen daar ettelijke vraagtekens achter worden gezet. Het is jammer, want Verhoeven heeft als filmer duidelijk in het oog lopende kwaliteiten. Zijn grote gebrek blijft echter, dat hij maatgevoel in de verbeelding van uitersten (in actie, in hartstochten, in confrontaties etc.) misschien niet mist maar wel onvervaard negeert. Het kost hem (nog steeds) de ‘totale’ meerwaardigheid van zijn films.
Ik gebruik het woord ‘totale’, omdat Paul Verhoeven, zoals blijkt uit een interview met hem in het blad Film en TV maker, heilig gelooft in wat hij noemt ‘totaal film’. Wat dat is? Wel, ‘zorgen dat je publiek er niet uit valt, niets laten gebeuren waardoor het moet denken: dit is niet echt. Ook niet in de akoestiek - het publiek moet als het ware naast de acteur kunnen staan...’
Dat is allemaal mooi gezegd, maar handelen er naar is iets totaal anders. Verhoeven heeft zich volkomen laten inspinnen door een veel te pathetische visie op de mens uit de einddagen van de middeleeuwen, waarbij hij zelfs (vermoedelijk in het spoor van het scenario) niet terug geschrokken is voor enkele klinkklare anachronismen.
Volgens het filmbeeld was de middeleeuwse (?) mens in alle opzichten een mens van uitersten: er werd niet gegeten maar gevreten, er werd niet gevochten maar monsterachtig geweld gepleegd, er werd niet geminnekoosd maar op ruime schaal gehoereerd, er werd niet gecommuniceerd, maar er werden hosties gevreten, er bestonden geen onervaren meisjes en vrouwen, want de mannen waren tuk op verkrachten, wat door de wijven (van vrouwen is er in de film geen sprake) met zinnelijke geestdrift werd aangemoedigd etc. Het is een cliché beeld van de middeleeuwen en het sluitstuk ervan in de dagen vlak voor de reformatie (het verhaal van Flesh and blood speelt zich af in het jaar 1501).
Het wordt allemaal even buitensporig voorgesteld. Van een samenhangend verhaal is geen sprake. De film is een aaneenschakeling van gewelddadige met veel erotiek vermengde incidenten, geconcentreerd op het verraderlijk optreden van een stadsprins en de ontvoering van een (erotisch zeer gewillige) prinses, de toegezegde bruid van de zoon van de stadsbaas.
Van alles wordt de filmkijker ‘deelgenoot’ gemaakt, hij/zij mogen overal bij aanwezig zijn. Maar dat is nu juist het zwak in het negeren van maat: je kunt er bij zijn, maar je komt er niet in. Daarom ben je b.v. niet begaan met een vent die niet met één maar met vier speren achter elkaar geharpoeneerd wordt. Het is onweerstaanbaar komisch, vooral als de vent nog een verbaasde trek op zijn smoel krijgt en het doodskwijl uit zijn boeventronie laat zakken. Dat is geen totaal film, maar totaal geen film. Het Engels kan dit ook niet redden.
D. Ouwendijk