Haags Gemeentemuseum eindelijk eigenwijs
Vijftig jaar geleden verscheen er in Den Haag het boekje Gemeente-Museum 's-Gravenhage. Een rondgang door de verzamelingen. Het bouwwerk. De reden om dat werkje te publiceren was de opening van het door H.P. Berlage ontworpen Gemeentemuseum. De Sint-Sebastiaandoelen, waarin de kunstruimte tot 1934 was gehuisvest, bleek in veel opzichten niet meer te voldoen. Het nieuwe onderkomen in het Statenkwartier is in alle opzichten een ‘Berlagiaans’ bouwwerk: eenvoud, functionaliteit, rust en zeer consequent doorgevoerde details kenmerken het laatste ontwerp van de nestor van de moderne Nederlandse architecten. Terecht merken de auteurs van het genoemde boekje op: ‘Het ligt voor de hand dat het gebouw (...) niet alleen van betekenis is om zijn inhoud, maar dat het ook om der wille van constructie en inrichting belangstelling trekt’.
Het Haags Gemeentemuseum viert dit jaar dus feest. Allerhande activiteiten waaronder lezingen, symposia en tentoonstellingen worden er georganiseerd. Op passende wijze wordt zo herdacht dat men precies vijftig jaar geleden de nieuwbouw betrok. Op passende wijze wil eveneens zeggen dat er hoegenaamd geen sprake is van werkelijk opzienbarende evenementen. En dat typeert het museum, of beter: de Haagse gemeenteraad die als geen ander in Nederland een wel zeer doortastend bezuinigingsbeleid heeft gevoerd, wat een inspirerend expositie- en aankoopbeleid onmogelijk heeft gemaakt. De afdeling moderne kunst bijvoorbeeld moet het jaarlijks stellen met f 200.000 voor aankopen, waarmee ze het laagste budget heeft van alle - soortgelijke -musea in Nederland.
De directie van het Haags Gemeentemuseum heeft in haar bestaan derhalve (noodgedwongen) prioriteiten moeten stellen, méér dan vergelijkbare musea in
De voorzijde van het Gemeentemuseum te Den Haag. Architect: H.P. Berlage (Foto R. de Bruyn).
het land. De laatste vijf jaar is dat met een zeer doordachte visie gebeurd. Vanaf 1980 is er zo bijvoorbeeld de nadruk gelegd op geometrisch-abstracte kunst. Niet een toevallige keuze: het Haags Museum heeft tenslotte de grootste Mondriaan-collectie ter wereld en met aankopen van bijvoorbeeld Soll LeWitt, Carl Andre en Donald Judd tracht men die bepaalde kunstuiting zo goed mogelijk te actualiseren.
Ook met betrekking tot haar expositiebeleid heeft het museum altijd moeten volstaan met een te klein budget. Een beleid dat -ook dàt moet gezegd - niet altijd getuigde van een boeiende visie. Maar ook dat is sinds 1980 ten goede veranderd. Zo staat er voor 1986 een expositie van Giacometti op het programma en hebben stafmedewerkers Henk Overduin en Flip Bool voor datzelfde jaar ‘een geruchtmakende’ presentatie in gedachte. Een tentoonstelling die volgens Overduin ‘ons weer een beetje op gelijke voet brengt met andere musea’. Deze uitspraak typeert overigens het beeld dat men in Nederland heeft van het Haags Gemeentemuseum. Velen beschouwen het nog steeds als ‘de underdog’, als een instituut dat niet werkelijk meespeelt in de Nederlandse museale wereld.
Voor een deel klopt die beschouwing. Zeker wel heeft het Haags Gemeentemuseum namelijk getracht aansluiting te vinden bij andere musea, echter steeds ten koste van een eigen visie of identiteit. Onzorgvuldige aankopen en een weinig boeiend expositiebeleid kenmerkten het museum. Anders dan een eigen idee omtrent museale activiteiten te ontwikkelen, speelde men ‘leentje-buur’ bij allerlei musea in Nederland en daar buiten en wist daarmee hoegenaamd geen respect af te dwingen.
Maar, zoals gezegd, is het beleid onder aanvoering van directeur Van Velzen sinds 1980 ingrijpend gewijzigd. Men is explicieter geworden. Men durft in Den Haag keuzen te maken. Het aankoopbeleid is nu zeer overwogen; de tentoonstellingen zijn doordacht opgezet en überhaupt zoekt men nu aansluiting bij de traditie van het museum. De expositie van Nancy Haynes deze zomer bijvoorbeeld, of de komende presentatie van Helmut Federle verwijzen zo direct naar de geometrisch-abstracte lijn die men in Den Haag heeft uitgezet.
Maar niet alleen in de afdeling moderne kunst, ook in de afdelingen Muziek of Kunstnijverheid/design probeert men de verzameling, én de expositie zoveel als maar mogelijk is, te actualiseren. Niet alleen met opvallende tentoonstellingen als bijvoorbeeld die van de befaamde Italiaanse ontwerper Castiglioni, maar ook middels gedegen presentaties van Nederlandse ontwerpers waaronder W.H. Gispen. Ook de originele exposities De keuze van de kunstenaar moe-