het gezicht van Amsterdam drastisch zou veranderen.
Met de afsluiting van het open havenfront was de weg vrij voor de cityvorming in de Amsterdamse binnenstad en bijvoorbeeld de bouw van een nieuwe beurs (waar Cuypers, evenals het Concertgebouw trouwens, plannen voor maakte, die echter niet werden gehonoreerd).
Beide grote gebouwen bepaalden voor een groot deel, met de vele Cuypers kerken en het kwartier bij de Vondelstraat, door Cuypers als een echte projectontwikkelaar geëxploiteerd (en tevens ontworpen), het uiterlijk van Amsterdam. Cuypers' droom van een middeleeuws (katholiek) silhouet van de stad werd echter nimmer werkelijkheid. Slechts de contouren van het Rijksmuseum bij ochtend- of avondlicht roepen die herinnering op.
Pierre Cuypers geloof de, wat de bouwkunst betreft, in een herleving van de gothiek. Een gebouw moest in zijn visie een produkt zijn van een voorbeeldige samenwerking tussen beeldende kunstenaars en ambachtslieden, onder leiding van de architect. Fundamenteel daarin was een logisch verband tussen decoratie en constructie, wars van overvloedige versieringen. Cuypers was daarin een volgeling van de Franse architect Viollet-le-Duc, die evenals hij gruwde van onheuse bouwmethoden en oneerlijk materiaalgebruik. Om e.e.a. te kunnen verwezenlijken zag Cuypers zich genoodzaakt om in eigen beheer bekwame ambachtslieden en decoratiekunstenaars op te leiden. In 1852 opende hij in Roermond een atelier voor beeldhouw- en meubelkunst en in 1879 in Amsterdam een tekenschool voor toegepaste kunst, de latere Quelliniusschool.
Cuypers is jarenlang verguisd en vergeten. Het dominant katholieke element in zijn werk zal daar niet vreemd aan zijn. Met de hernieuwde belangstelling voor de negentiende eeuw is daar verandering ingekomen. Niet helemaal ten onrechte wanneer men, naast de vele nog overgebleven gebouwen als stille getuigen van Cuypers' ideeën, tevens ziet dat veel van zijn opvattingen zich bij een volgende generatie verder ontwikkelen. Met name in zijn vormgevingsprincipes stond Cuypers dicht bij de Arts and Crafts groep rond William Morris, die aan het einde van de negentiende eeuw gewaardeerd werd en gevolgd door schilders/vormgevers als Antoon Derkinderen en Richard Roland Holst en de architect Berlage.
Dat bij de honderdste verjaardag van het Rijksmuseum er nu weer meer aandacht bestaat voor Cuypers is daarom alleen maar voor de hand liggend. Dat feit is herdacht met vele tentoonstellingen, enige in Amsterdam, een in Den Haag (met het accent op de kerkelijke bouwkunst) en een in zijn geboorteplaats, waar er ook een relatie werd gelegd met de Tachtigers, waar zijn beide neven Alphons Diepenbrock en Lodewijk van Deyssel deel van uit maakten.
Cuypers verdient zeker een wat meer prominente plaats in de architectuur- en cultuurgeschiedenis. Wellicht voert het te ver om een parallel te trekken tussen de conservatieve tendensen binnen het Nederlandse katholicisme en de hernieuwde Cuypersbewondering. Niettemin moet Cuypers op de eerste plaats gezien worden als bouwmeester én als vormgever, niet slechts als kerkebouwer.
Peter J.A. Winkels