De bakermat van de moderne roman (Fokkema/Ibsch)
Douwe Fokkema en Elrud Ibsch beschrijven in hun studie Het modernisme in de Europese letterkunde een uiterst interessante periode van de Westeuropese romankunst, namelijk de tijd tussen 1910 en 1940. Zij constateren dat er in de eerste helft van deze eeuw enkele grote stromingen bestaan, zoals het futurisme, het expressionisme en het surrealisme, maar juist de grote auteurs van klassieke romans als Marcel Proust, André Gide, James Joyce, Virginia Woolf, Thomas Mann en Robert Musil, maken geen deel uit van die stromingen. Toch vertoont het werk van deze auteurs tal van essentiële overeenkomsten, zowel in het resoluut afwijzen van voorafgaande stromingen (realisme en symbolisme), als in thematiek, wereldbeeld, motieven en verteltechniek. Fokkema en Ibsch noemen deze schrijvers modernisten.
Wat is nu precies het gemeenschappelijke van zulke op het eerste oog zeer uiteenlopende romanciers? In de eerste plaats hebben alle teksten het oorspronkelijk avant-garde-karakter gemeen. Het gaat zonder uitzondering om moeilijke romans die hoge intellectuele eisen stellen. De tekst biedt de lezer tal van onzekerheden. De vertellers zijn zelden alwetend, de personages worden steeds door twijfel overmand. De primaire belangstelling gaat uit naar de aan verandering onderhevige gedachtenwereld van de hoofdpersoon. Vaak zien we de stream of consciousnesstechniek, het rechtstreeks weergeven van het bewustzijn, het innerlijk van de romanpersoon in één doorgaande bewustzijnsstroom. De romanwereld lijkt in weinig opzichten op de ons omringende werkelijkheid. Het is er geen afspiegeling van. In plaats van een nauwkeurige beschrijving van plaatsen, handelingen en intriges, waarin naar (uiterlijke) volledigheid en concreetheid gestreefd wordt, krijgt de lezer fragmentarische brokstukken aangeboden, vaak met voorbijgaan aan de chronologie en in geen geval afgesloten met een conventioneel slot.
Aandacht voor het individu, zijn onafhankelijkheid en zijn diepere zieleroerselen krijgen voorrang boven beschrijvingen van zijn daden en uiterlijke lotgevallen in een herkenbare en gesuggereerd volledige wereld; het conventionele intrige met relaties tussen hoofd- en bijpersonen, met spanningsbogen en motieflijnen die op heldere wijze verbonden zijn, zal men tevergeefs zoeken. De daden van de romanpersonen beschouwen de modernisten als secundair, het gaat hen om wat zich in het hoofd afspeelt. Deze romanciers voeren uiteraard hoofdpersonen op die in dat opzicht interessant zijn: het betreft zoekende mensen, twijfelaars, onzekeren, intellectuelen en individualisten.
In de tijd van eerste publikatie werden de modernistische teksten tot de avant-garde gerekend aangezien hun nieuwe voorstelling van zaken zowel inhoudelijk als verteltechnisch in extreme mate afweek van het gebruikelijke proza, nl. het realisme en het naturalisme. Dit avant-gardistische karakter is wel gesleten in de loop der jaren. Sommige van de teksten waar we hier over spreken (Ulysses, A la recherche du temps perdu) behoren nu tot de