Jo Gisekin (o1942). (Foto Bruno Segers).
weet precies waar de scheidingslijn ligt tussen (goedkope) gevoeligheid en nuchtere realiteitszin. Haar beeldrijke omschrijvingen van de liefde worden nooit euforisch, maar we treffen er telkens een corrigerende of aanvullende tegenstelling in aan.
Als ze liefde b.v. ‘een wijdopen plek’ noemt of ‘een verdronken land bijna / met hunkerende vogels’, dan is dit toch ‘in een nachtelijk September’. Het gevoel ‘nooit zat te worden’ van de ander, ondergaat ze ‘in de doordeweekse tuin’, diezelfde tuin waar, op een bank, ‘jij onze kinderen telt’. Elders schrijft ze: ‘De harpen hangen / als koude koorden / in al te naakte bomen’ en toch:
De voorbeelden in de bundel zijn legio. Ze zijn het gevolg van het reële besef van de dichteres, dat het leven, hoe rijk en beloftevol ook, zich nooit in zijn volmaakte vorm openbaart, ook niet in de liefde. Geen vreugde zonder pijn, geen winst zonder verlies. Al in de levenswarme cyclus Eerste avondje uit is ze er zich van bewust:
wij zouden voor het eerst
Met die instelling kan het niet anders of ze moet voldoende gewapend zijn om de tegenstoten van het leven op te vangen en de kinderen, als bindteken tussen man en vrouw, te ervaren als ‘een omhelzing voor droeve dagen’ (titel van het tweede deel). Het is opvallend hoe vaak ze in dit deel in de voorwaardelijke vorm schrijft, telkens weer uiting gevend aan wat ze van of met de geliefde zou willen, maar ze wordt er steeds tijdig aan herinnerd, dat je met luchtkastelen geen echte huizen bouwt.
Vaker treden er ook contrasten op in de met natuurelementen doorweven beelden, die voldoende de afstand bewaren tussen levensblije verrukking en te nadrukkelijke teleurstelling, tussen kinderlijke verwondering en volwassen bewustwording. Zij zorgen voor het evenwicht der tegenstellingen, zoals ook man en vrouw in hun twee-éénheid de harmonie zoeken. Dat maakt haar zelfs rijp voor de realistische aanvaarding van wat het leven eventueel aan illusies zou doen verliezen, zoals ze het uitdrukt in het gedicht Dat is:
nog van lente willen horen
De ‘Wierook van vandaag’ die ze in het derde deel gebruikt, is eigenlijk ook bedoeld om ‘de leegte van gisteren’ op te vullen, om de gemiste kansen als nog te benutten en anderzijds om een reserve van tederheid aan te leggen voor ‘nakende winters’. Op haar best is Jo Gisekin in gedichten als Kweeperen in cognac of Moe gedicht e.a., waarin ze uitgaand van de gewone dagelijkse, ik zou haast zeggen huishoudelijke, gebeurtenissen, het diepere, innerlijke ervaringsveld van de liefde, of in ruimere zin van het mens-zijn, aftast en onthult. De lichte ironie die in enkele van deze verzen aanwezig is, heeft trouwens een bevrijdende functie en wijst er opnieuw op hoe sterk de dichteres haar gevoelens weet te beheersen en in de hand weet te houden. En toch zijn de gevoe-