het engagement van de nog onbekende Vlaming bepleit (aangezien hij o.m. onder de indruk was gekomen van Deflo's behandeling van de Puccini-eenakters). Het bijna unamieme succes bij publiek en pers beloonde dit vertrouwen en bezorgde Deflo aanbiedingen uit Hamburg, Berlijn, München en Parijs, die weliswaar niet allemaal tot realisaties zouden uitgroeien. Vrij vlug zou Gilbert Deflo immers ondervinden dat in alle grote theaters niet op dezelfde ernstige en/of efficiënte manier gewerkt wordt en dat ‘ster-bezettingen’ het een regisseur dikwijls erg moeilijk kunnen maken door tijdens de repetitietijd geregeld te verdwijnen om ergens anders op te treden, met alle negatieve gevolgen vandien. Een contract met de Scala van Milaan om daar de wereldcreatie van La vera storia van Luciano Berio te regisseren werd door Deflo opgezegd toen bleek dat de arbeidsvoorwaarden onaanvaardbaar waren (b.v. een koor dat pas enkele dagen voor de première in Milaan zou aankomen enz.) Aan opdrachten heeft het hem echter niet ontbroken en tot nu toe regisseerde hij, naast de reeds genoemde werken, Boris Godounov (Moessorgski) in Frankfurt, Il Barbiere di Siviglia (Rossini), Pelléas et Mélisande (Debussy) en de Duitse première van Ligeti's Le Grand Macabre in Hamburg, Ariadne auf Naxis en Salome van Richard Strauss en Mozarts Le Nozze di Figaro in Karlsruhe, Lucia di Lammermoor (Donizetti), Rigoletto (Verdi), La Bohème (Puccini) en Der Traumgörge van Zemlinsky in Nürnberg, Die Frau obne Schatten van R. Strauss in Cardiff, Puccini's Madama Butterfly en R. Strauss' Arabella in Gelsenkirchen, de wereldpremière van
Thijl van Jan van Gilse bij de Nederlandse Operastichting en Werther (Massenet) in Essen in juli gevolgd door I Puritani van Bellini tijdens de Bregenzer Festspiele 1985. Dit wat het buitenland betreft. Met Gerard Mortier stapte Gilbert Deflo opnieuw het Belgische operaleven binnen en dit keer langs de grote deur als vaste regisseur van het nieuwe Muntteam dat, in een minimum van tijd, het Belgische operaleven grondig zou revolutioneren. In de herboren Nationale Opera ensceneerde Gilbert Deflo na Verdi's Don Carlos verder nog Cendrillon van Massenet (een produktie volgend seizoen door de Opera van Keulen overgenomen), Idomeneo van Mozart, Der Freischütz van Weber en Wagners Der Fliegende Holländer en Tristan und Isolde, volgend seizoen nog aangevuld door Les Contes d'Hoffmann (Offenbach) en Het sluwe vosje (Janáček).
Zoals uit dit overzicht blijkt een bijzonder gevarieerd aanbod, dat vrij bewust door Deflo nagestreefd wordt, aangezien hij niet wil dat men hem een etiket opplakt, daar hij meent een affiniteit met veel stijlen te hebben. ‘Ik ben er als Vlaming trots op’, aldus Deflo, ‘dat ik in mijn generatie een zeer Europese, internationale regisseur ben en voel mij dan ook erg goed thuis in Brussel, hoofdstad van Europa en in de Munt met zijn internationaal klimaat’.
Ekkerhard Grübler, Mauro Pagano, Carlo Tommasi en vooral Ezio Frigerio zijn de scenografen, waarmee Deflo het meest samenwerkt en die meehelpen zijn ideeën en visioenen gestalte te geven en te visualiseren in een organisch geheel, waarin voor Deflo de zingende acteur centraal staat. ‘Het werken met de zanger, de zingende acteur is van groot belang’, aldus Deflo. ‘Hij is het die de voorstelling uiteindelijk zal moeten dragen. Je hebt de afgelopen tijden het regisseurstheater gehad, het decorateurstheater, het formalisme, de nieuwe materies maar al die stijlen kunnen het zonder acteurs niet stellen. De acteur daarentegen kan niet tot de gewenste prestatie komen, zonder in mij de spiegel te vinden, die hem reflecteert. Ik moet als regisseur informeren en discussiëren. Ik moet uitgaan van zijn mentale en technische mogelijkheden, anders kan het desastreus aflopen. Veel zangers zijn door regisseurs kapotgemaakt die