Ons Erfdeel. Jaargang 28
(1985)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 705]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
De wetenschappelijke aanpak van het natuurbehoud in Vlaanderen
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Wat is natuur?Het is noodzakelijk het begrip natuur nauwkeurig te omschrijven, omdat de inhoud en de betekenis die men eraan geeft zeer verschillend kan zijn. Met natuur bedoelen wij alle structuren, omstandigheden en processen in het omringende milieu die zonder toedoen van de mens ontstaan zijn en al dan niet door de mens beïnvloed worden. Op abiotisch vlak betreft het de werking van de sferen die elkaar wederzijds beïnvloeden nl. de kosmosfeer (o.a. zonnestraling, getijdenritme) de atmosfeer (o.a. wind, verdamping), de hydrosfeer (o.a. stromingen, neerslag) en lithosfeer (o.a. geologische processen). Op biotisch terrein gaat het om de werking van de biosfeer, waarin door natuurlijke processen in de loop van ongeveer vijf miljard jaarGa naar eind(1) evolutie een zeer grote diversiteit aan organismen en levensgemeenschappen is ontstaan. Ook de spontane vestiging en ontwikkeling van plant-en diersoorten en hun spontane adaptatie aan menselijke activiteiten worden tot natuur gerekend (b.v. huismus, merel, brandnetel). Onder cultuur verstaan wij alle structuren, omstandigheden en processen in het milieu die geheel of grotendeels door toedoen van de mens ontstaan zijn en bepaald worden. Op abiotisch vlak betreft het o.a. de aanleg van infrastructuurwerken, cultuurtechnische ingrepen, verontreiniging, en op biotisch vlak de ontwikkeling (o.a. door kruising, veredeling, genenmanipulatie) van gedomesticeerde organismen, zoals koe, kip, mais en canadapopulier. Wanneer de begrippen natuur en cultuur in samenhang gebruikt worden met landschap (omringend milieu), spreken we van natuurlandschap wanneer de mens geen rol speelt of gespeeld heeft in tegenstelling tot cultuurlandschap. De mate waarin zich antropogene invloed (= cultuur) heeft voorgedaan, kan zeer verschillend zijn. Is de ingreep van de mens beperkt, dan overweegt natuur. Is hij daarentegen zeer intens, overal aanwezig en bovendien heel onregelmatig, dan zullen er geen of weinig natuurelementen voorkomen en overweegt cultuur. In ons land komen geen volledige natuurlandschappen en geen zuivere cultuurlandschappen voor, wel graduele overgangen tussen beide uitersten, waarbij het niet steeds duidelijk zal zijn tot welke categorie een bepaald gebied behoort. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Ecosystemen en natuurlijke processenGa naar eind(2)Ecosystemen worden gevormd door levensgemeenschappen van planten en dieren | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 706]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
met de omgeving waarin ze leven. Geen enkel ecosysteem is gesloten: er zijn steeds relaties met de wijdere omgeving. De kleinere ecosystemen hebben een geringe zelfstandigheid vergeleken met de zeer grote, b.v. sloot, plas in vgl. met groot bos. Ze zijn min of meer begrensd en er heerst een dynamiek van wetmatige, onderling functionele betrekkingen en cyclische processen die op continue wijze verlopen. Alle ecosystemen vormen samen de biosfeer, de dunne schil onder, aan en boven het aardoppervlak waarin zich het leven afspeelt. Het leven op aarde is nauwkeurig afgestemd op de omstandigheden en processen in de werkingssferen waartussen een duidelijke rangorde bestaat met een afnemende dominantie in de reeks van kosmosfeer, atmosfeer, hydrosfeer, lithosfeer en biosfeer. In de biosfeer zijn in de loop van miljarden jaren evolutie door natuurlijke processen enkele mogelijkheden ontwikkeld om de invloeden van de hogere werkingssferen enigszins te reguleren (b.v. het plantendek beïnvloedt de bodemgesteldheid, de waterhuishouding en tot op zekere hoogte ook het klimaat) (Van der Maarel en Dauvellier, 1978). Tijdens de natuurlijke successie (ontwikkeling in de tijd) van ecosystemen vindt een aantal veranderingen plaats, die gekenmerkt worden door een afname van de dynamiek binnen het ecosysteem en een toename van de variatie aan soorten organismen en van de complexiteit van de onderlinge relaties tussen deze organismen. Zo verloopt b.v. de natuurlijke successie van dichtgroeiend kaal zand, via éénjarige kruiden en concurrende grassen over struiken en/of pionierbomen naar het climax-bos. De eerste fase is de meest dynamische en veranderlijke. Bij de verdere ontwikkeling verloopt de successie trager, de fasen houden langer stand, er is meer evenwicht en minder dynamiek. Het eerste volwassen bos is geen eindpunt in de reeks; het evenwicht komt pas na vele generaties, in het zgn. climaxstadium.Ga naar eind(3) Tijdens de ecologische rijping neemt de dynamiek af, waarmee men een afname van de veranderlijkheid van kenmerken bedoelt, zowel van de levensgemeenschap (b.v. het constanter worden van de soortensamenstelling en van het aantal individuen binnen een populatie) als van het milieu (b.v. afname van schommelingen van temperaturen, vochtgehalte, bodemfactoren). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
De milieuproblematiekDe invloed van de mens is op de natuurlijke ontwikkelingstendenzen, structuren, processen en betrekkingen in de loop der tijden steeds groter geworden. Sinds de alleroudste tijden grijpt de mens in de natuur in om aan de primaire behoeften van voedsel, beschutting en veiligheid te voldoen. Aanvankelijk vervulde de mens zijn specifieke rol in de natuurlijke levensgemeenschap: hij was een omnivoor, een planten-, wortel- en zaadeter en een weinig gespecialiseerd roofdier, die organisch materiaal verteerde, zaden verspreidde en optrad als regulerende factor van herbivoren; zelf werd de mens gegeten door een aantal vleeseters en parasieten. Door het ontwikkelen van wapens en werktuigen, door werkverdeling door te voeren in groepsverband en door het ontwikkelen van een taal waarmee hij ervaringen en kennis kon doorgeven aan volgende generaties, kon hij efficiënter jagen en zijn prooikeuze vergroten. Hij werd een geducht jager die reeds in het Laat-Pleistoceen talrijke, vnl. grote zoogdieren door overbej aging uitroeide. Schaarste aan jachtbuit heeft vermoedelijk de mens ongeveer 10.000 jaar geleden aangezet landbouw te gaan beoefenen. Als veehoeder heeft hij m.b.v. vuur en ontbossing de oppervlakte korte vegetaties sterk uitgebreid en vooral als akkerbouwer heeft hij sterk in de natuur ingegrepen: verwijderen van de natuurlijke begroeiing en gebruik van de bodem, van | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 707]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Rivierbeek (Oostkamp): omdat deze waterloop weinig door de mens beïnvloed is en nog een sterk meanderend verloop heeft, is de rivierbeek zeer waardevol voor het natuurbehoud. (Foto B.N.V.R.).
voedingsstoffen, van water en zonne-energie voor een door hemzelf gestuurde plantaardige produktie, waarbij hij zoveel mogelijk alle concurrenten, (zgn. onkruiden) en consumenten (zgn. plagen) van zijn teelten uitschakelt. De Smidt (1978) bespreekt de invloed van de ontwikkeling in het landbouwecosysteem (sinds het paleolithicum tot op heden) op het landschap. De landbouwtechnieken die de mens ontwikkelde, brachten aanvankelijk een relatief goed evenwicht (harmonie) tot stand tussen mens en natuur. Door het scheppen van een grotere milieu-differentiatie heeft de ‘oude’ landbouw zelfs biologisch en landschappelijk verrijkend gewerkt. Door de beperkte hulpmiddelen en technieken werd er zeer kleinschalig gewerkt, bleef de actieradius beperkt, werd het gebruik van de grond bepaald door de samenstelling van de bodem en bleven het agrarisch bodemgebruik en beheer gedurende eeuwen ongewijzigd. Aangezien het oogsten van gewassen steeds verlies aan mineralen tot gevolg heeft, waren de boeren oorspronkelijk verplicht hun akkers regelmatig te verplaatsen (na verarming of uitputting van de bodem) of teeltwisselingen te doen. Later losten de boeren dit probleem op door agrarisch materiaal en mineralen uit de voedselarme omgeving naar hun landbouwgronden te brengen, (die reeds van nature voedselrijk waren), o.a. door het afplaggen van heide, het maaien van gras en kappen van hout en via mest van vee dat elders graasde. Hierdoor werden de natuurlijke verschillen in voedselrijkdom van de bodem nog versterkt. Het is duidelijk dat tot aan de technische, agrarische en medische revolutie van de negentiende en de twintigste eeuw de mens reeds de belangrijkste ecologische factor was en dat voornamelijk de landbouw het Vlaamse landschap zeer ingrijpend heeft beïnvloed. Door de karakteristieken van de toen bedreven landbouw echter: sterk natuurgebonden, kleinschalig, gedifferentieerd en door de continuïteit in beheer en in bodemgebruik, is de beïnvloeding niet louter negatief geweest en is de | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 708]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
diversiteit van het ecosysteem in ons land zelfs sterk vergroot door het ontstaan van talrijke halfnatuurlandschappen (o.a. heiden, schraallanden, trilvenen, grienden) en door het scheppen van oude cultuurlandschappen (akkers, weilanden) met veel natuurelementen (o.a. houtwallen, poelen, bomen) (Van Leeuwen, 1973). De ontdekking van kunstmest leidt rond de eeuwwisseling tot de ontbinding van een aantal cultuurtechnieken (o.a. heidepotstalsysteem op de arme zandgronden, het drieslagstelsel op de rijkere löss- en leemgronden). Voedselarme half-natuurlandschappen (b.v. heiden, schraallanden) worden beplant met dennen of ontgonnen tot akker of weiland. Door mechanisatie en rationalisering kan de produktie per oppervlakte-eenheid aanzienlijk worden vergroot terwijl het totale grondgebruik afneemt. Hierdoor vinden belangrijke structuurwijzigingen plaats door herverkaveling, een efficiënte bedrijfsvoering en een toenemend gebruik van chemische hulpmiddelen. Kunstmest en mechanisatie maakten monoculturen mogelijk, waardoor ziekten en plagen, die in toenemende mate het gebruik van biociden noodzakelijk maakten, frequenter werden. De ‘moderne’ landbouw werkt bijna uitsluitend biologisch verarmend op het landschap wegens de schaalvergroting (patroonverlies), de vermeerdering van de actieradius (verlies aan gradiënten), door mechanisatie, het verbreken en ontbreken van continuïteit in beheer en door het opvoeren van de milieudynamiek door veelvuldig gebruik van kunstmeststoffen (Van Leeuwen, op. cit.). Belangrijke urbaan-industriële ontwikkelingen hebben al sinds de middeleeuwen in het Vlaamse land plaatsgevonden. Toen waren de steden en dorpen echter nog van relatief geringe omvang. Sinds de industriële revolutie zijn industrie, verstedelijking, verkeer, vervoer en recreatie aanzienlijk in omvang en betekenis toegenomen. De natuur en het cultuurlandschap worden voor een groot deel vervangen door een urbaan-industrieel gebied (ruimtebeslag). Het toenemend verbruik van water, grondstoffen en energie en de vermeerderde verontreiniging van lucht, bodem en water vormen een steeds grotere bedreiging voor het goed blijven functioneren van de natuur. Al de hierboven genoemde ontwikkelingen gaan gepaard met een veelheid van veranderingen in het milieu en gaan vrijwel steeds regelrecht in tegen de van nature aanwezige ontwikkelingstendenzen; ze leiden tot een toename van de dynamiek (toename van abiotische milieufactoren) en tot een afname van de variatie (afname van diversiteit aan soorten en levensgemeenschappen) (Van Der Maarel en Dauvellier, 1978). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom milieubeheer?De invloed van de mens op de biosfeer is, zoals hiervoor beschreven, in de loop der tijden steeds groter geworden: verschillende studies (o.a. Cloudsley-Thompson 1977; Meadows e.a. 1972; Strong 1975) hebben gewezen op het gevaar voor een ecologische crisis of meer genuanceerd op mogelijke ecodisasters, waarbij naast overbevolking, voedsel- en grondstoffentekort, de ontregeling van het milieu als grootste gevaar naar voren komt. Deze geschriften stelden dat behalve door de verwording van het milieu door verontreiniging, ook door een verdere aantasting van het natuurlijk milieu het menselijk bestaan bedreigd wordt. Wijzigingen in het optreden t.a.v. het milieu dienen dan ook aangebracht te worden. Aangezien echter de exploitatie en verandering van het natuurlijk milieu door de mens noodzakelijk en onvermijdelijk is, is het zeer belangrijk voortaan rekening te houden met de ecologische grenzen en wetmatigheden. Dit heeft tot gevolg dat men zowel nationaal als internationaal aanstuurt op milieubeheer: men streeft ernaar het milieu te beheersen, d.w.z. in een bepaalde gewenste toestand te | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 709]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Hageven-natuurreservaat: beweiding met schapen is noodzakelijk voor het behoud van de heide en voorkomt opslag van bomen. (Foto: B.N.V.R.).
brengen en/of te behouden (Van der Maarel en Dauvelier, 1978). Het bepalen van de gewenste toestand van het natuurlijk milieu is een politieke beslissing die steunt op sociale, economische, wetenschappelijke, ethische en filosofische achtergronden, die van land tot land zeer verschillend kunnen zijn. Milieubeheer vereist een multidisciplinaire samenwerking ondermeer tussen de ruimtelijke ordening, de sociaal-economische orde-ning, het beheer van de natuurlijke hulpbronnen, het natuurbehoud en de milieuhygiëne. In ons land met zijn gematigd en vochtig klimaat komt de gezondheid van de mens eerder door vervuiling dan door aantasting van de natuur in gevaar. De strijd tegen de verwording van het milieu door vervuiling en rustverstoring moet om die redenen zeker worden voortgezet en geïntensiveerd (Verheyen, 1980). Het streven om de natuurlijke hulpbronnen (o.a. water, bodem, organismen) in eigen land op meer verantwoorde wijze te exploiter en en te beheren is evenzeer noodzakelijk en urgent; vooral het behoud van de bodemvruchtbaarheid, van de waterhuishouding, van de kustzee en van de oude, inheemse loofbossen is belangrijk, omdat een groot deel van onze bevolking van deze systemen afhankelijk is. De bodem hoort tot de meest onvervangbare hulpbronnen: onder natuurlijke omstandigheden duurt het ‘maken’ van 1 cm bodem tussen de 100 en 400 jaar. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Waarom natuurbehoud?Natuurbehoud is niet alleen plaatselijk van belang, maar is een mondiaal probleem. In de World Conservation Strategy (W.C.S.) die door de I.U.C.N. voorbereid wordt (1980), wordt gepleit voor een wereldomvattend actieprogramma voor het verantwoord beheer van de biosfeer met als drie hoofddoelstellingen: het behoud van de ecologische processen en ecosystemen, het behoud van de genetische diversiteit, en een verantwoorde exploitatie van ecosystemen en van soorten. Voor het Vlaamse land en voor België is de uitvoering van de W.C.S. wegens de maatschappelijke relevantie een zaak die iedereen aangaat (Verheyen, 1980). Bij het voorbereiden en realiseren van ontwikkelingsprojecten is het zeer belangrijk dat een ecologische benadering de basis vormt van de technische hulp. De realisering van de W.C.S. in een sterk geïndustrialiseerde en dichtbevolkte maatschappij zoals Vlaanderen is echter een zeer moeilijke opgave, omdat er geen puur natuur meer voor komt; wel zijn er nog tal van natuurelementen en gebieden die relatief weinig door de mens beïnvloed zijn en met een grotendeels spontane fauna en flora. Het behoud van die gebieden en van de natuurelementen is van belang, omdat zij een groot aantal functiesGa naar eind(4) bezitten. Verschillende daarvan werden al door de klassieke natuurbescherming onderkend: het betreft de ethisch-esthetische, de cultuurhistorische en de wetenschappelijke functies. Deze worden gerekend tot de socio-culturele functies (o.a. belevingswaarde, openluchtrecreatie, natuureducatie) en tot de laboratorium functies (fundamenteel en toegepast | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 710]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
ecologisch onderzoek naar ecologische wetmatigheden, wetenschappelijke opleiding in diverse disciplines, pedagogische functies). Van andere functies werd men zich eerst later bewust. Tot deze categorie kunnen de reservoir-, regulator-, signaal- en economische functies worden gerekend. Aan deze laatste functies wordt tegenwoordig grote waarde toegekend, maar het voortbestaan ervan wordt evenzeer door aantasting bedreigd. Het behoud van een zo divers mogelijke ‘genepool’ van levensvormen op aarde en hun mogelijkheid om verder evolutie door te maken (reservoirfunctie) is niet alleen wetenschappelijk van belang, maar ook voor de veredeling en het verhogen van de resistentie van cultuursoorten. Het in stand houden van het klimaat, van de waterhuishouding of van het bodemevenwicht is alleen mogelijk wanneer de natuurlijke processen blijven functioneren. De veelheid van soorten, de complexe relaties en de hieruit voortvloeiende stabiliteit van de natuurgebieden werkt regulerend op het omringend cultuurlandschap (stabilisatorfunctie). Zo is het zelfreinigend vermogen van de natuur (verwerken van afval) een belangrijke milieuhygiënische functie. Bepaalde soorten en levensgemeenschappen zijn zeer gevoelig voor milieuveranderingen (signaalfunctie) en kunnen o.a. een indicator zijn voor vervuiling, zelfs voor deze door de mens waarneembaar wordt (b.v. zure neerslag). Zowel het oogsten van organismen en de exploitatie van natuurlijke grondstoffen, als het gebruik van de natuur als bondgenoot tegen ziekten (geneeskunde), erosie en vervuiling worden tot de economische functies van de natuur gerekend. Al deze functies kunnen met zekerheid aan de natuur toegekend worden. Het is echter zeer moeilijk ze te kwantificeren en duidelijk aan te geven wanneer een bepaald natuurgebied door menselijke activiteiten bedreigd wordt, of wanneer een klein natuurelement (b.v. boom, heg, pad) of een plant of dier verdwijnt. De functies zijn evenwel niet minder juist, maar ze gelden meer voor de totaliteit van de natuur, dan voor een geïsoleerd onderdeeltje ervan (Kuyken, e.a. 1985). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Doelstellingen van het natuurbehoud in het Vlaamse landZoals gezegd, hangt natuurbehoud in het globale milieufacetbeleid samen met de strijd tegen de verwording van het milieu (milieuhygiëne) die moet worden voortgezet en geïntensiveerd, en met het streven de natuurlijke hulpbronnen (b.v. water, bodem) op meer verantwoorde wijze te beheren en te exploiteren. Deze drie sectoren van het milieubeheer hebben duidelijke relaties met het ruimtelijk, het economisch en het socio-culturele facet. Wij zullen ons hier beperken tot de doelstellingen van de sector natuurbehoud en de inbreng in de ruimtelijke facetplanning. Natuurbehoud streeft naar het goed functioneren van natuur, naar het nastreven van een zo groot mogelijke ecologische verscheidenheid uitgaande van natuurlijke gegevens, en naar het behoud van alle in een landstreek voorkomende natuurelementen, zoals geologische, geomorfologische en bodemformaties en de wilde planten en dieren in hun eigen levensgemeenschappen en landschappen (gewijzigd naar Londo 1976, Mörzer Bruyns 1967, 1973, Van Der Maarel en Dauvellier 1978 en Verheyen 1980). Een van de hoofddoelstellingen van natuurbehoud is het behoud van de ecologische processen en van natuurlijke ecosystemen. Handelingen in de ruimte mogen de ecologische kenmerken niet fundamenteel wijzigen zodat de eigenheid - het autonoom functioneren - niet in het gedrang komt. Dit impliceert o.a., dat bepaalde natuurgebieden die nu voorkomen als waarde erkend dienen te worden en behouden moeten blijven; ook de ecologische infrastructuurGa naar eind(5) moet | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 711]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Groot Buitenschoor (Zandvliet): gebied van slikken en schorren onderhevig aan getijdenwerking van de Schelde. Het is een nagenoeg natuurlandschap met hoge milieudynamiek. (Foto: B.N.V.R.).
behouden blijven en waar die ontbreekt of on voldoende aanwezig is, moet ze aangebracht worden. Problemen i.v.m. het functioneren van natuur ontstaan als maatschappelijke activiteiten niet ingepast zijn in de dynamische evenwichten van de ecosystemen. Meestal betreft het activiteiten die werkzaam zijn over een ruimtelijk groot oppervlak en die tot gevolg hebben dat de voor een streek kenmerkende ecologische basiselementen en processen ingrijpend worden verstoord, waardoor de bestaande landschapsecologische verschillen tussen fysisch-geografische streken en substreken geleidelijk kunnen afnemen; zo bijvoorbeeld zullen de Polders en de Kempen meer op elkaar gaan lijken. Enkele voorbeelden: de mate van luchtverontreiniging (b.v. zure regen) en oppervlaktewaterverontreiniging is in geheel Vlaanderen bijna hetzelfde; overal verstedelijken de landelijke gebieden en worden de open ruimten door de aanleg van grote infrastructuurwerken sterk onderverdeeld; in heel Vlaanderen streeft de landbouw naar produktieverhoging door rationalisering, mechanisatie en intenser gebruik van kunstmeststoffen, en door cultuurtechnische ingrepen (o.a. door plaatselijke ontwateringen of opstuwingen van de waterspiegel, betere ontsluiting, het vermeerderen van de kavelgrootte), waardoor de bestaande verschillen tussen landbouwstreken verdwijnen. Het betreft hier dus problemen van een hogere orde die aangepakt moeten worden op het hoogste niveau, nl. op het nationaal (vaak internationaal) en gewestelijk niveau. Anderzijds gaan vaak specifieke natuurwaarden verloren ten gevolge van meer plaatselijke activiteiten. Het autonoom functioneren van de natuur komt hier meestal niet rechtstreeks in het gedrang. Vaak wordt wel een natuurgebied bedreigd en/of zal de ecologische infrastructuur verdwijnen, b.v. door een ontgronding of waterwinning in of vlakbij een vochtig natuurgebied, aanleg van een infrastructuurwerk door, in of langs een natuurgebied, ruilverkaveling in een kleinschalig landschap. Het betreft hier problemen van een lagere orde; dergelijke activiteiten kunnen op een voor de natuur minder storende wijze doorgaan, onder voorwaarde dat een ecologische impact analyse wordt verricht in de planningsfase en dat bij de uitvoering rekening wordt gehouden met de randvoorwaarden van het natuurbehoud en van de landschapszorg. Het streven naar het behoud van alle in een landstreek voorkomende natuurelementen (o.a. geologische, morfologische en bodemformaties | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 712]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 1: Het ecosysteem levensgemeenschap -milieu. De pijl geeft de richting van de beïnvloeding aan en de dikte de intensiteit.
en de wilde planten en dieren in hun eigen levensgemeenschappen) en het nastreven van een zo groot mogelijke ecologische verscheidenheid, uitgaande van natuurlijke gegevens, o.a. als tegenkracht voor de in ons land overheersende nivellerende invloeden, zijn andere hoofddoelstellingen van het natuurbehoud in Vlaanderen (Londo, 1976). Dit doel (gewijzigd naar Stieperaere, Hermy, e.a. 1980) kan onder meer gerealiseerd worden door het beschermen van zoveel mogelijk gebieden met een hoge actuele en potentiële waarde voor het natuurbehoud, via natuurtechnische ingrepen binnen en buiten de natuurgebieden en door natuurbouw. Min of meer natuurlijke vegetaties zijn zeldzaam en van hoge ecologische complexiteit. Het is belangrijk ze tot ontwikkeling te brengen. Dit kan in principe volgens twee methoden gebeuren. Op de eerste plaats door het beschermen en beheren van alle bestaande nagenoeg of half-natuurlandschappen. Het natuurtechnisch beheer is gericht op het handhaven of herstellen van de semi-natuurlijkheid, waarbij het streven naar produktieverlaging (verschraling) het hoofdprincipe is. Deze verschraling via het afvoeren van geproduceerde stof gaat door totdat de jaarlijkse produktie in evenwicht is met de natuurlijke potentie van de bodem. Vanaf dat moment is de taak van het natuurtechnisch beheer om het natuurlijk niveau van de voedselrijkdom met dezelfde natuurtechnische maatregelen te handhaven. Op de tweede plaats door in het weinignatuurlandschap en het nagenoeg cultuurlandschap vegetaties via natuurlijke processen met alle rijpingsstadia tot ontwikkeling te brengen. Het beschermen van gebieden t.b.v. natuurbehoud kan geschieden door: a. beschermende bepalingen o.a. door de bestemming tot natuurreservaat of natuurgebied in de gewestplannen (in uitvoering van de Wet op de Stedebouw van 29 maart 1962) of door de klassering als landschap (in uitvoering van de Wet op de Landschappen van 7 augustus 1931). b. het verwerven (aankoop of in huur nemen) door de overheid of door particuliere verenigingen als natuurreservaat, wat uiteraard de beste waarborgen biedt voor hun bescherming en voor het behoud van hun kwaliteit door de mogelijkheid een aangepast natuurtechnisch beheer te voeren. Aangezien vaak financiële, technische en administratieve middelen ontoereikend zijn, is het belangrijk dat de keuze en de volgorde van de prioritair te verwerven gebieden in hoofdzaak steunt op criteria die voor het natuurbehoud van betekenis zijn: o.a. natuurlijkheidsgraad, diversiteit en zeldzaamheid. In dit verband is het nuttig het rapport ‘Prioriteitenlijst voor de aankoop van Natuurgebieden in het Vlaamse Gewest’ (Verlinden e.a., 1981) te vermelden dat gemaakt werd in opdracht van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap. Vlaanderen beschikt momenteel over ongeveer 120 grotere en kleinere reservaten, waarvan 18 in beheer zijn van de staat (Casier en Michiels, 1984). Kuyken (1984) bespreekt een aantal criteria en | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 713]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
geeft praktische overwegingen die een rol spelen bij de aankoop van natuurreservaten door particuliere verenigingen. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Beheer van natuurreservatenHet uitwendig beheer beoogt de isolatie tegen, ofwel de afweer van de storende invloeden van buitenaf op het reservaat. Die invloeden zijn neveneffecten van allerlei menselijke activiteiten die plaatsvinden buiten het reservaat, o.a. industrievestiging, recreatie, wateronttrekking en landbouw (b.v. bemesting, draineren). Meestal betreft het beschermende maatregelen of verbodsbepalingen. Het inwendige beheer zijn de maatregelen die binnen het reservaat nodig zijn voor de instandhouding van de kwaliteit. Het natuurtechnisch beheer is gericht op het handhaven of herstellen van de (half) natuurlijkheid. In de regel domineert het uitwendig beheer het inwendig beheer: b.v. zorgvuldig maaien en beweiden van een schraalland is zinloos als het intensief door recreanten betreden wordt. Ten slotte is het evenzeer belangrijk te wijzen op de noodzaak ecosystemen, plant- en diersoorten en natuurelementen te behouden of tot ontwikkeling te brengen die zich buiten de natuurgebieden bevinden; dit kan gebeuren door het uitvaardigen van verbodsbepalingen of van reglementeringen (o.a. in uitvoering van de Wet op het Natuurbehoud van 12 juli 1973 of van de Wet op de Bescherming van de Landschappen van 7 augustus 1931) of door natuurbouw (d.w.z. het geheel van ingrepen om natuur te realiseren in het cultuurland-schap b.v. door het creëren van nieuwe milieus via uitgraving en ophoging, door de aanleg van wegbermen, enz.). | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Realisatie van de doelstellingen van Natuurbehoud in het Vlaamse GewestOm de hoofddoelstellingen van Natuurbehoud te kunnen realiseren moeten op de eerste plaats de ecologische werking (processen en
Figuur 2: Verlandingssuccesie van een vijver:
A: nieuwe open vijver B: vestiging van waterplanten, rietkraagontwikkeling C: rietkraag, zeggenrand, wilgenbosontwikkeling D: evolutie naar gesloten wilgenbos-elzenbroekbestand Naar: R. Nys (1982), Ecologie theorie en praktijk. Monogr. Stichting Leefmilieu. structuren) van de ecosystemen, hun geschiktheid, draagkracht en kwetsbaarheid t.a.v. de primaire gevolgen en de neveneffecten van menselijke activiteiten bekend zijn. Vervolgens is het belangrijk de minimum grootte van natuurgebieden en van de toelaatbare onderlinge afstanden te kennen. Ook moeten methodes om de verworven ecologische kennis operationeel te maken voor het natuurtechnisch beheer en voor de planologie beschikbaar zijn. Tenslotte moeten de nodige instrumenten (wetgeving, administratieve en financiële middelen) en de politieke wil bestaan. Wat de twee eerste voorwaarden betreft, is nog veel speurwerk, zowel fundamenteel als op toepassing gericht ecologisch onderzoek noodzakelijk. Fundamenteel onderzoek naar de ecologische werking van ecosystemen, naar | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 714]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
de grootte van natuurgebieden en hun onderlinge afstand en van inheemse plant- en diersoorten wordt door de Nationale Fondsen en door de overheid te weinig gestimuleerd en blijft in het Vlaamse land te beperkt; hier is een belangrijke stimulerende taak weggelegd voor het in oprichting zijnde Vlaams Instituut voor Natuurbehoud.Ga naar eind(6) Door de regionale en nationale overheid worden hoofdzakelijk korte termijn studies gestimuleerd (via subsidies aan wetenschappelijke instituten en laboratoria) die nodig zijn voor de begeleiding van geplande ingrepen en activiteiten in de landelijke ruimte met belangrijke gevolgen voor het milieu. Op het ogenblik werkt men zowel regionaal als nationaal aan de voorbereiding van een wetgeving betreffende de Milieueffectrapportering, waarvoor de Commissie van de Europese Gemeenschappen zeer onlangs, in maart 1985, een richtlijn heeft opgesteld. Wat de derde voorwaarde betreft, moet vastgesteld worden dat al veel ecologische kennis bestaat en ook toegepast wordt in het natuurtechnisch beheer. Deze kennis moet echter nog aangevuld worden en is zeker niet of on voldoende operationeel voor de planologie. Twee studies dienen in dit verband vermeld te worden, nl. de in voorbereiding zijnde Biologische Waarderingskaart (De Blust e.a. 1985) en de methode die voorgesteld en beschreven wordt in de Conceptnota nr. 2 van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (Albrechts, e.a. 1985) en die de inbreng beoogt van de ecologische werking in de ruimtelijke planning. De Biologische Waarderingskaart (De Blust e.a. 1985) bestaat uit een reeks kaarten op schaal 1/25.000 met één begeleidende tekst per kaartenblok. Ze werd gemaakt ten behoeve van het natuurbehoud in het kader van het ruimtelijk beleid in opdracht van Minister D'Hoore toenmalig Minister van Volksgezondheid en Leefmilieu (1979). Het is voornamelijk een zwartwit, fyto-ecologische kaart van het gewone synthese type waarop na interpretatie een biologische waardering in drie kleuren werd aangebracht. Deze kaarten, die gespreid over een aantal jaren vanaf 1985 zullen verschijnen, leveren bruikbare informatie voor het sectorieel beleid inzake natuurbehoud en voor de opbouw van het globaal ruimtelijk beleid voornamelijk als randvoorwaarde voor andere sectoren in de ruimtelijke sfeer en daarnaast als ‘directe participant’ in het ruimtelijk plannings- en beleidsproces. In de methodologie gevolgd in de Conceptnota nr. 2 van het Ruimtelijk Structuurplan Vlaanderen (De Blust, De Baere en Verheyen Albrechts e.a., 1985) wordt voorgesteld de fysisch-geografische streken van Vlaanderen, waarvan de fysische ‘masterfactors’ beschreven werden die hun ecologische functioneren bepalen of bepaald hebben, in te delen in a) landschappelijke substreken waarbij het globale patroon centraal staat en in b) landschapsecologische deelgebieden waarbij de ecologische processen centraal staan. Per fysisch-geografische streek kunnen op die manier de concrete landschapsvormende factoren per deelgebied in een hiërarchische orde ingevuld worden, waarbij dan de relaties afgeleid kunnen worden die het natuurlijk functioneren van ecologische processen mogelijk maken en de wederzijdse beïnvloeding tussen de deelgebieden. Voor een ruimtelijke planning die streeft naar het behoud van ecologische processen als kwaliteitsdoelstelling is echter evenzeer een overzicht van het voorkomen en van de kwaliteit van de natuur noodzakelijk om afleidingen te kunnen maken over de interacties tussen natuur, het ecologisch functioneren en de menselijke activiteiten in het verleden en in de toekomst. Dit kan gebeuren aan de hand van een analyse van de hoeveelheid natuur die aanwezig is in een gebied en van een analyse van de kwaliteit van de natuur, van het type natuur dat aanwezig is. In de vermelde Conceptnota | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 715]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
Figuur 3: Richtlijnen voor het ontwerpen van natuurreservaten, afgeleid uit de eilandecologie. De snelheid waarmee soorten verdwijnen zal lager zijn voor de ontwerpen van links, groter voor deze rechts.
Naar: R. Nuys (1982), Ecologie theorie en praktijk. Monogr. Stichting Leefmilieu. nr. 2 wordt een aanzet gegeven tot het uitwerken van een methodologie voor het opstellen van een ‘natuurkaart Vlaanderen’. Wat de derde voorwaarde betreft om de hoofddoelstellingen van natuurbehoud te realiseren, moet vermeld worden dat de beschikbare instrumenten (nl. wetgeving, administratie, financiële middelen) ontoereikend zijn en dat de politieke wil om deze belangrijke doelstellingen op korte termijn te bereiken, afwezig is, mede door de huidige periode van laagconjunctuur (economische crisis). Wel dienen een aantal recente beslissingen en initiatieven van de Vlaamse Executieve vermeld te worden die op den duur een kentering ten gunste tot gevolg kunnen hebben: | |||||||||||||||||||||||||||||||||
1. AdministratiefDe groepering binnen de administrate van de Vlaamse Gemeenschap van de belangrijkste geregionaliseerde besturen en diensten die een aspect van het leefmilieu onder de bevoegdheid hebben in A.R.O.L.; de oprichting binnen A.R.O.L. van een afdeling coördinatie die zich actief inzet voor een goede samenwerking tussen de verschillende beleidssectoren; een dienst planning belast met de ruimtelijke planning (o.a. ruimtelijke ordening, ruimtelijk structuurplan Vlaanderen); ten slotte een dienst natuurbehoud die onlangs werd opgericht (1984) en die belast is o.a. met de ondersteuning en uitvoering van het natuurbehoudsbeleid, met het beheer van natuurreservaten en met de voorbereiding en uitvoering van de wetgeving en reglementering op het Natuurbehoud. Ook de door de Vlaamse Executieve, op voordracht van Minister Akkermans, Gemeenschapsminister van Ruimtelijke Ordening, Landinrichting en Natuurbehoud, in het vooruitzicht gestelde oprichting van een Vlaams Instituut voor Natuurbehoud dient hier benadrukt te worden, omdat dit Instituut de wetenschappelijke infrastructuur zal moeten leveren voor het natuurbehoudsbeleid in het Vlaamse land. Het feit, dat zowel de dienst voor natuurbehoud als het op te richten VL.I.N. over weinig personeel en financiële middelen (zullen) beschikken, doet zeker geen afbreuk aan de grote verdiensten van beide initiatieven, nl. het natuurbehoud eigen structuren en middelen geven die uiteraard in de toekomst kunnen uitgroeien. | |||||||||||||||||||||||||||||||||
2. WetgevingOp het ogenblik worden twee decreten voorbereid betreffende het ruimtelijk facetbeleid: het decreet op de ruimtelijke ordening in vervanging of aanvulling van de wet op de stedebouw en de ruimtelijke ordening, en een decreet op de landinrichting. Beide ontwerpdecreten kunnen zowel gunstig als nadelig zijn voor het behoud of de verbetering van de kwaliteit van de landelijke ruimte. Het is daarom uitermate belangrijk dat in de nieuwe wetgeving voldoende garanties worden ingebouwd voor het beschermen van de beleidssectoren die de zgn. zwakke functies van het landschap verdedigen, o.a. natuurbehoud, landschapszorg en groenvoorziening. Anderzijds zijn verschillende decreten die de specifieke beleidssectoren betreffen in voorbereiding: o.a. het bosdecreet, het decreet landschapszorg en het decreet ontgrondingen. Belangrijk is dat de relatie met de ruimtelijke planning in alle ontwerpdecreten expliciet vermeld staat en dat het de bedoeling is van de Vlaamse Executieve de coördinatie en integratie tussen de verschillende beleidssectoren te bevorderen. Het is dan ook jammer dat | |||||||||||||||||||||||||||||||||
[pagina 716]
| |||||||||||||||||||||||||||||||||
het ontwerp decreet Natuurbehoud, dat al in 1979 werd voorbereid door Minister Galle, niet verder werd uitgewerkt en gerealiseerd; hier ligt nog een belangrijke opdracht voor de onlangs opgerichte Vlaamse Hoge Raad voor Natuurbehoud.Ga naar eind(7) | |||||||||||||||||||||||||||||||||
Geraadpleegde literatuur:
|
|