De boekenconsument in het Nederlandse taalgebied
Naar jaarlijkse traditie werden in maart 1984 op de campus van het L.U.C. te Diepenbeek een symposium respectievelijk colloquium gehouden, met ditmaal als thema De boekenconsument in het Nederlandse taalgebied. De vraag die centraal stond was: hoe kan het boek het best bij de consument worden gebracht?
De verzamelde bijdragen van de verschillende sprekers verschenen onder redactie van prof. A. Grypdonck. In zijn inleiding schetst deze het probleem d.m.v. de volgende boutade: ‘In het jaar van “de man die zijn volk leerde lezen”, Hendrik Conscience, blijkt tweederde van dat volk niet één boek gekocht te hebben’. Ondanks de tot nu toe geleverde inspanningen neemt het lezen naar verhouding niet toe. Vandaar de logische vraag: wat verwacht de boekenconsument van een boek en hoe kan de boekenproducent daaraan het best tegemoet komen?
In het boekproces staat de consument centraal: hij voltooit immers dit proces, niet alleen door een boek te kopen maar ook door het te gebruiken. Daardoor ontstaat niet alleen een economische, maar tegelijk ook een ‘communicatieve’ waardetoevoeging. Hierin ligt het essentiële verschil tussen een cultuurvoorwerp en welk ander consumptie-artikel dan ook. Grypdonck acht het dan ook beter in dit verband te spreken van de ‘consummator’ en pleit voor een meer consummator-gerichte boekenbranche: niet het opdringen van produkten maar het aanbieden van maatschappelijk relevante boeken met een sociale en culturele toegevoegde waarde.
De bijdrage van M. Janssens handelt over de rol van de recensent als ‘beoordelaar van kwaliteit ten behoeve van de consument’. Hij stelt zich meteen de vraag of een recensent zich moet beperken tot het beoordelen van kwaliteitsteksten en of hij het koopgedrag van de consument kan/wil beïnvloeden. M.a.w. welke functie(s) heeft de literaire kritiek? In haar belangrijkste functie, ‘het verstrekken van betrouwbare, naar volledigheid strevende informatie’, wordt ze beperkt door de onvermijdelijke selectiviteit en subjectiviteit van de criticus, maar meer nog wordt ze in steeds hogere mate overschaduwd door haar publicitaire functie. Vele critici worden onder druk van de commercie - bewust of onbewust - gedegradeerd tot ‘flaptekstschrijvers’. De reclamecampagne rond Claus' Het Verdriet van België heeft dit weer eens duidelijk aangetoond. ‘ De criticus denkt dat hij informeert en recenseert, in feite adverteert hij ook’. De slotsom van dit betoog luidt dat het m.b.t. literatuur onmogelijk is om op objectieve gronden produkten te ‘keuren’ en te vergelijken; misschien is de lezer daarom meer gebaat bij een eerlijk subjectivisme dan bij een angstvallig neutrale houding.
Het eerste deel van het boek bevat verder nog bijdragen over de kwaliteitsnormen die respectievelijk aan vorm en inhoud van een boek (moeten) worden gesteld en een aantal beknopte standpunten van verschillende sprekers over de verwachtingen van de consument.
Het tweede deel van het boek draait rond het begrip ‘sociale marketing’. Uitgangspunt in de bijdrage van A. Grypdonck is dat ‘(...) de promotie (...) van een cultuurprodukt andere - hogere - eisen stelt dan die van een courant consumptie-artikel’.
Hij pleit daarom voor een maatschappelijk verantwoorde marketing die niet in de eerste plaats gericht is op het artificieel creëren van behoeften om een zo hoog mogelijke winst te verkrijgen, maar waarin de reële, maatschappelijke en culturele behoeften van de consument centraal staan. Concreet betekent dit: hem bewust maken van de waarden die het boek inhoudt als middel tot individuele en maatschappelijke waardetoevoeging én hem de kritische zin en vaardigheden bijbrengen om ermee te kunnen omgaan. Die taak - voorlichting, vorming en onderwijs -is vooral weggelegd voor professionele organisaties en vakopleiding. Een belangrijke vereiste