Ons Erfdeel. Jaargang 28
(1985)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermdMuziekMortier vier jaar in de Munt: Opera voor de toekomst, toekomst voor de operaIn 1981 gaf Maurice Huisman als directeur van de Koninklijke Muntschouwburg het roer over aan een jonge Vlaamse kracht, Gerard Mortier. Deze Gentenaar was toen nog geen veertig, maar kon al wel op een fraai stuk ervaring bogen. Hij was in 1968 begonnen als assistent van Jan Briers bij het Festival van Vlaanderen; vanaf 1972 was hij werkzaam in buitenlandse operatheaters (Düsseldorf, Frankfurt, Hamburg en Parijs). Toen Mortier in Brussel aankwam, moest in de eerste plaats schoon schip worden gemaakt. Na meer dan twintig jaar beleid had Huisman zichzelf schromelijk overleefd als directeur, zodat de Munt weggezonken was in het moeras van provinciale mediocriteit. Het koor werd vergroot en onder de professionele leiding van Gunter Wagner geplaatst, terwijl de nieuw benoemde muziekdirecteuren John Pritchard en Sylvain Cambreling een grondig vernieuwd en uitgebreid symfonisch orkest samenstelden. Een degelijk werkend apparaat van koor- en orkestmusici is immers de basis van een operahuis. De nieuwe opera in de Munt opende met Don Carlo van Verdi, en vanaf dat moment was het zonneklaar dat men hier een volledig andere koers zou gaan varen. In dit korte artikel wil ik niet terugblikken op wat er zoal gebeurde tijdens de eerste termijn van Mortier, maar wel proberen enkele krachtlijnen aan te geven die zijn beleid kenmerken. De belangrijkste lijkt me eenvoudig deze: dat er eindelijk weer over opera en over muziek tout court, wordt nagedacht. ‘A1 lang loop ik met de gedachte rond dat de reflectie meer aandacht aan de muziek moet wijden. Ik heb er mij trouwens steeds opnieuw over verwonderd dat de kunstfilosofie, in | |
[pagina 600]
| |
ons taalgebied reeds een verwaarloosd domein, zich zo weinig met de muziek heeft ingelaten’. Zo opent Jacques de Visscher heel terecht, zijn recente essay over Melodie en gemoed.Ga naar eind(1) Inderdaad, wellicht als enige onder de kunsten werd en wordt de muziek nog te zeiden intellectueel benaderd. Muziek wordt blijkbaar nog al te vaak beschouwd als een soort veredelde ontspanning of als een louter emotionele aangelegenheid die rationeel niet te vatten is. Heel waarschijnlijk is het juist deze intellectuele onverschilligheid die het mogelijk heeft gemaakt dat vooral de opera verwerd tot het oppervlakkige divertissement van een bepaalde burgerij. Het gebrek aan eigentijdse ideeën maakte dat de opera bij ons makkelijk kon worden gedoodverfd als een per definitie oubollig en wereldvreemd genre. Het is de moeilijk te overschatten verdienste van Gerard Mortier te hebben aangetoond dat de opera, wanneer deze tot in de kern goèd wordt begrepen, een kunstuiting is vol levenskracht en actualiteitswaarde. Als ik een greep van vijf mag doen uit het dertigtal produkties dat de voorbije vier jaar in de Munt werd opgevoerd, dan kies ik daaruit graag de volgende: Wozzeck (Hans Neugebauer, een wederopvoering van een enscenering uit Keulen), La clemenza di Tito (Karl-Ernst Herrmann), Katja Kabanova (Philippe Sireuil) en Così fan tutte (Luc Bondy). Bij ieder van deze vier produkties gaat het telkens om een gedurfd door-denken van het operawerk dat, mede dank zij de kwaliteiten van de muzikale vertolking, voor ronduit onvergetelijke voorstellingen van hedendaags muziek-theater heeft gezorgd. Ieder van de regisseurs heeft zich hier maximaal ingeleefd in libretto en partituur om een consequente, sluitende dramaturgie op te bouwen met als gevolg een verrassend persoonlijke en originele interpretatie. Als vijfde voorbeeld wil ik nog de fenomenale enscenering van Lucio Silla door Patrice Chérau noemen. Ik vermeld deze produktie hier afzonderlijk omdat ze het gevaar aantoont dat verbonden is aan dit verstandelijk bezigzijn met het fenomeen opera: dat van een overdreven intellectualiseren. Tekenen hiervan zijn in de Munt af en toe te bespeuren in loodzware programmabrochures met wazige commentaren. In de produktie van Mozarts jeugdopera door Chérau dwingt de regisseur je tot een visie die misschien meer over hèm dan over de opera in kwestie vertelt. Johan Tielemans heeft er in zijn besprekingGa naar eind(2) terecht op gewezen: het negeren van de positieve dimensies in een achttiende eeuws werk, en dit tengevolge van het tot axioma verheffen van het eigen cultuurpessimisme, is gevaarlijk tendentieus. Maar veel erger dan het ontkrachten van de optimistische boodschap in deze grandioos gerealiseerde Lucio Silla vond ik de heel éénzijdige lezing van Pelléas et Mélisande door André Delvaux.Ga naar eind(3) Daar moest iedere emotie uit Debussy's opera het veld ruimen voor de cerebrale interpretatie (Pelléas als De val van het huis Golaud). Ensceneringen zijn in de Munt niet het werk van regisseurs alleen: ze zijn het resultaat van de inzet van een hele équipe. Dirigent en regisseur, zangers en dramaturgen werken gedurende een flink aantal weken samen aan de realisatie van een gezamenlijk opgezet concept. Deze manier van werken heeft André Delvaux in zijn nieuwe film Babel Opera (of Don Giovanni gerepeteerd) willen vastleggen. Mortier ziet dit team-work als een model voor operahuizen over heel de wereld. Bijzonder belangrijk in wat hij (naar analogie met de Berlijnse Schaubühne van Peter Stein) zijn projectprogramma noemt, is ook het opereren in coproduktie. Lucio Silla is hiervan een goed voorbeeld: nà de première in de Scala van Milaan verhuisde deze produktie naar Chérau's Théâtre des Amandiers in Nanterre om uiteindelijk in Brussel opgevoerd te worden. | |
[pagina 601]
| |
Verder hoopt Mortier nog nieuwe regisseurs aan te trekken, afkomstig uit de wereld van theater en film, maar uitgerust met een grote muziekbagage. Dit geprofileerde beleid heeft natuurlijk voor een grote verandering in de samenstelling van het publiek gezorgd. Buiten de kwantiteit (de Munt speelt nu voor uitverkochte zalen) is de kwaliteit of hoedanigheid van de toeschouwers grondig gewijzigd. Waar vroeger een bejaard burgerlijk publiek in België met opera werd geassocieerd, is er nu een duidelijk jonger publiek met veel belangstellenden uit de theaterwereld. In dat opzicht lijkt de situatie in Brussel radicaal veranderd te zijn: terwijl je vroeger het gevoel had dat de opera jaren achter liep op het toneel, krijg je nu de indruk dat het momenteel de opera is die de toon aangeeft. Vanzelfsprekend speelt in deze geweldige ommezwaai, die nota bene in 1980 door nièmand voor mogelijk werd gehouden, ook het moderne management een aanzienlijke rol. Vanaf het begin wist Mortier de media en masse te mobiliseren. Bladen die vroeger nooit over opera berichtten, staan nu bol van de artikelen over de Munt. Opera is bij ons opnieuw ‘in’, werd een mode; Mortier wordt met een ongekende gretigheid geïnterviewd. Radio en televisie zenden de manifestaties in de Munt uit in binnen- en buitenland, grammofoonplaten en video leggen bepaalde opvoeringen vast. Zoals in het begin van dit beknopte overzichtsartikel gesuggereerd is, beperken de activiteiten van de Nationale Opera zich lang niet tot opera alleen. Ieder seizoen wordt immers een geweldig gamma concerten aangeboden met reeksen, gewijd aan kamermuziek, liederen of symfonische orkestwerken. In onze tijd, die wel eens meer aandacht heeft voor het theateraspect in de opera i.p.v. voor het muziekaandeel, dienen deze ‘nevenactiviteiten’ nog eens extra te worden vermeld. De kwaliteit van musiceren en zingen is van essentieel
Gerard Mortier (o1944). (Foto Paul van den Abeele).
belang en wordt door deze concerten benadrukt en verhoogd. Een vooraanstaand criticus zei me eens: ‘Het enige wat je de Munt kan verwijten, is dat ze niet altijd de beste zangers kunnen aantrekken’. Eigenlijk geloof ik niet dat dit juist is. Mortier heeft er erg bewust voor gekozen het sterrensysteem in zijn bezettingen te doorbreken. Hij werkt graag met jonge stemmen waarin hij gelooft. De grootste zangersluxe van de Munt is momenteel ongetwijfeld de Vlaming José van Dam, die tot de grootste talenten van het ogenblik gerekend mag worden. Maar naast hem is er nog genoeg vocaal genot: denk maar aan Christiane Eda-Pierre of Stuart Burrows, aan jongeren als Alicia Nafé en Ann Murray, Christine Barbaux of Felicity Lott. Ook dat is een deel van het muzikale avontuur: de ontwikkeling te volgen van relatief weinig bekende mensen tot ware vedetten. Misschien iets wat we kunnen beleven met Lella Cuberli, wanneer zij over een paar jaar La Traviata zal vertolken... Gerard Mortier is erin geslaagd in Brussel een nieuw muziekklimaat te scheppen. Daar is het intussen niet bij gebleven: zijn beleid heeft ook elders in het land en in andere sectoren van het cultuurbedrijf aanstekelijk gewerkt. Want de Muntdirecteur steekt het niet onder stoelen of banken dat zijn ambities vèrder reiken dan het maken van goede opera alleen. Als hij daarbij kan bereiken dat Europa opnieuw in de vitaliteit van zijn eeuwenoude cultuur gaat geloven, is zijn prestatie niet gering. Voor Mortier is de naam van dìt tijdschrift geen uitgeholde slogan, maar een zaak om te verdedigen, met hart en ziel.
Marc van Kerckhoven / Leuven |