Driemaal ‘Schijn bedriegt’
Tijdens het voorbije theaterjaar brachten Maatschappij Discordia (Amsterdam), Publiekstheater (Amsterdam) en Arca-NET (Gent) elk een eigen enscenering van Schijn bedriegt van de succesrijke Oostenrijkse auteur Thomas Bernhard. Driemaal leverde de voorstelling heel knappe acteursprestaties op. Schijn bedriegt is een stuk over twee oude mannen, twee halfbroers, een getalenteerd circusartiest (Karl) en een mislukt acteur (Robert), die elkaar niet kunnen uitstaan maar ook niet zonder elkaar kunnen. Tweemaal in de week bezoeken ze elkaar. Ze leven in hun herinneringen en proberen te overleven. Zoals de introverte Bernhard zelf, stapelt elk Bernhard-personage hardnekkig en bijna bezwerend woorden rondom zich op als iglo-blokken; ze beschermen hem tegen de vriesdood, maar tegelijkertijd isoleren ze hem ook. En dat beseft hij.
Op het eerste niveau leunen de voorstellingen van Publiekstheater en Area het dichtst tegen elkaar aan. In tegenstelling tot hun overwegend realistisch-naturalistische aanpak, vertoont de opvoering van Discordia een abstractie die het literaire gehalte van Bernhards theater meer wil manifesteren dan camoufleren. Bij de eerste twee schept de acteerwijze een psychologische ruimte die een ‘levensechte’ relatie van personages demonstreerbaar maakt. Het Publiekstheater trekt die menselijke interactie consequenter door dan Area.
De Karl van Ton Lutz is aanmerkelijk larmoyanter dan die van Luc Philips. Zijn tegenspeler John Kraaykamp sr. heeft iets clownachtigs (al speelt hij niet de gewezen circusartiest, maar de acteur). Die indruk wordt versterkt door het groteske perspectief (klein mannetje in veel te hoge fauteuil) en de alomtegenwoordigheid van het wufte bloe-menmotief (wanden, gordijn, kamerjas, fauteuil). Het interieur van deze Robert is van een bijna decadente orde; dat van Karl toont een realistische wanorde.
Op zijn manier helpt het decor overigens in sterke mate de geestelijke toestand waarin de twee broers verkeren, te beschrijven. Een uitvergrote spie met twee zijwanden die schuin op elkaar toelopen en helemaal in de diepte in een dood punt eindigen, in een overtrokken perspectief dat een hellend (fictief) plafond suggereert. Regisseur Ger Thijs heeft veel ondernomen om van Karl en Robert voile karakters te maken. Hij laat Karl, de dominante figuur, overgaan van echte sentimentaliteit naar uitvallen van radeloosheid; terwijl hij er onhandig bijloopt stopt Robert zijn sokken. Maar in het begin van het tweede deel geeft Thijs de tragiek van deze Robert extra aan door hem vergeefs met een stuk Lear-tekst te laten worstelen.
In de wisselwerking van de personages die in Area door Luc Philips en Jo de Meyere gestalte krijgen, zit iets onbevredigends: niet op acteertechnisch vlak, maar in de typering. Als strategieen in de overlevingsstrijd integreert Philips (Karl) de elementen ‘levenslust’ en ‘karaktersterkte’ ook fysiek in zijn typering. De tragiek schuilt achter een zekere vrolijkheid, die nooit uitbundigheid wordt, maar die van zijn personage wel het vlotte kereltje maakt. Dit valt des te meer op, omdat het net is alsof De Meyere vanuit een andere dimensie getekend wordt.
Hij verschijnt als één grote maniëristische kramp, een maskerman, een zuil, die als karakter op het toneel nooit helemaal uit zijn eigen mysterie tevoorschijn treedt. De confrontatie met het psychologisch-realisme van Philips geeft een disharmonie af die volgens mij niet dwingend gemotiveerd wordt. Pas wanneer je de voorstelling van Discordia bijwoont, begint het duidelijk te worden waar precies Arcaregisseur Fons Goris, op zoek naar de juiste modellering bij Bernhards partituur, geschipperd heeft.
Bij Jan Joris Lamers en Titus Muizelaar gaat het inderdaad om een heel ander uitgangsprincipe. De psychologie van de karakters, waaruit de tekst bij Publiekstheater en Area zijn uiteindelijke theatrale duiding haalt, wordt bij Discordia vervangen door de psychologie van de taal zelf. Lamers laat de ritmen, structuren, emoties in Bernhards overwegend monologische schriftuur meer voor zichzelf spreken. Je wordt met een reeks taalmomenten geconfronteerd, die niet zomaar aan het temperament of