zo belangrijk voor de toen nog jonge en ontvankelijke Andriessen, min of meer bepalend voor zijn ziens- en werkwijze.
Hoofdstuk drie begint men derhalve tamelijk goed gedocumenteerd, in ieder geval voorzien van noodzakelijke voor-kennis. In hoofdstuk drie De grote opdrachten, worden - zeer uitgebreid - Andriessens belangrijkste opdrachten beschreven. Geheel in lijn met zijn uitgangspunten en zijn stellingname ten aanzien van de omstandigheden waaronder de werken tot stand zijn gekomen, bespreekt Tilanus ze stuk voor stuk, in chronologische volgorde. Met name de uit zes objecten bestaande beeldengroep in Enschede (jeugdherinnering...) krijgt erg veel aandacht.
Andere beelden dan oorlogsmonumenten worden besproken in hoofdstuk vier Het latere werk, waarin onder meer het beeld van Lely en portretten de revue passeren. In bijlage staan voorts twee teksten van Andriessen zelf afgedrukt. Een handelt over collega-kunstenaar Van Hall, de ander over maarschalk Koetoesow, een romanfiguur uit een van Tolstojs boeken. Verder heeft Tilanus uit de zakboekjes van Andriessens een selectie gemaakt. Eigen teksten, maar ook citaten uit boeken van onder andere Pascal, Goethe, Mozart en Thomas Moore verschaffen op indirecte wijze inzicht in hetgeen de beeldhouwer gedurende die periode (1955-1973) zoal bezig hield. Complete lijsten met werken, tentoonstellingen, een bibliografie en een lijst met gesprekken met Andriessen completeren de studie.
Het pleit voor Tilanus dat ondanks zijn grote betrokkenheid bij het leven en werken van de beeldhouwer (‘Voor de fascinatie van Andriessen ben ook ik niet ongevoelig gebleven’ p. 10) hij toch steeds voldoende afstand van zijn onderwerp heeft kunnen nemen. Wars van verafgoding, heeft Tilanus - in totaliteit bezien - een gedegen studie vervaardigd, waar op de juiste plaats wat gevoelsmatige zaken in doorsijpelen. Dit, in
Interieur van het atelier van Mari Andriessen. (Foto Cor van Weele).
combinatie met de heldere toon, alleszins acceptabel taalgebruik en de gedegenheid, maken het boek tot een aangenaam, bruikbaar boekwerk.
Een van de prettige eigenschappen van de studie is het gegeven dat het zich niet richt op de beeldhouwer Andriessen alléén. Tilanus plaatst - zoals gezegd - Andriessen in een cultuurhistorisch en zo nu en dan zelfs in een politiek/economisch kader. Juist in geval van Andriessen een zinvolle benadering, aangezien juist daarover in de vele literatuur niet of nauwelijks is geschreven. Zeker wel verkrijgen de beelden van Andriessen hierdoor een bepaalde meerwaarde.
Dat neemt niet weg dat juist op die terrreinen er wat lacunes zijn op te merken. Zo wordt er mijns inziens onvoldoende ingegaan op de invloed van de februaristaking (in 1941) op de persoon Andriessen. Weliswaar wordt er een tipje van de sluier opgelicht door de briefwisseling van Andriessen met de ex-staker Sijes aan te halen, maar wat Andriessen nu werkelijk heeft beroerd tijdens het vervaardigen van De dokwerker wordt niet geheel duidelijk. Dit dan, in tegenstelling tot de andere grote opdrachten, waarvan wèl steeds Andriessens gedachten en gevoelens adequaat zijn beschreven.
Verder staat de mededeling ‘Zijn meeste beelden zijn bedoeld om van een kant bekeken te worden’ (p. 93) er wat plombverloren bij. Wat meer is: de mededeling is principieel onjuist. Want afgezien van Andriessens reliefs, kan ik me niet goed voorstellen dat hij ook maar een sculptuur heeft vervaardigd dan niet bedoeld was om van alle zijden bekeken te worden.
Tot slot wordt mij ook niet helemaal duidelijk waarom Andriessen na het Marinemonument te Scheveningen te hebben gemaakt (hij noemde dat overigens zelf zijn beste werk) nadien ineens afziet van de abstracte vormentaal en teruggrijpt op zijn realistisch-expressionisme.
Maar: je ervaart deze en soortgelijke aspecten als onvolkomenheden die aan het totaal nauwelijks afbreuk doen. Het humaniteitsideaal en het ideaal van Tilanus komt in dit boek heel goed naar voren.
Rob Schoonen.
louk tilanus, De beeldhouwer Mari Andriessen, De Haan, Weesp, 1984, 176 p.