Impressies van een klankzinnige eenzaat
Wat bezielt een 61-jarige man om na meer dan twintig jaar literair stilzwijgen opnieuw een dichtbundel uit te geven? Een bundel waarvan het openingsvers echter luidt: ‘Ik spreek nog steeds dezelfde taal’.
De man in kwestie heet Adriaan de Roover (ps. van Felix Adriaan de Rooy) en hij was destijds één van de smaakmakers van de ‘experimentele’ beweging in Vlaanderen; nù, indien niet vergeten, dan toch niet langer gelezen.
Adriaan de Roover was redacteur bij De Tafelronde, publiceerde kritische beschouwingen en essays, maar kreeg voornamelijk bekendheid met enkele dichtbundels waarvan woordschurft uit 1953 het meeste opzien baarde. Hoewel hij in 1965 nog vvrede gedichten uitgaf, had hij twee jaar voordien al vrijwillig afscheid van de literatuur genomen door, samen met Bert Klein, Adriaan Peel en Tony Rombouts, een manifest tegen de toenmalige stuwende kracht achter de Vlaamse avant-garde poëzie, Paul de Vree, uit te geven.
En nu is er plotseling, na een voorpublikatie in Poëziekrant van april dit jaar, als een mes is een huis vol gekken: als een mes jawel, maar het vlijmende van vroeger is zoek.
De vormelijke overeenkomsten tussen het nieuwe werk en dat van 20-30 jaar terug zijn frappant. Behalve een minder hermetische, dus beter toegankelijke want beter gestructureerde zegging is alles grosso modo bij het oude gebleven, d.w.z. het poëtisch idioom van Vijftig werd, zij het vereenvoudigd, gemilderd, intakt gehouden. Vrije versvorm, barok taalgebruik, stapeling van metaforen, neologismen, zintuiglijkheid (overstelpende (kleur)adjectiva), lichamelijkheid, zijn weer aanwezig. Al verhogen zij de authenticiteit van de gedichten, zij verlagen er tevens de suggestiviteit van.
In de derde afdeling van de bundel Bluesy words is dit nog het duidelijkst. Ook in vvrede gedichten kwam een fascinatie voor jazz tot uiting, zoals in archie shepp: ‘een brandend tankschip zingt / in zijn longen / de hoest van een arabische prins / de zon van de slaven / doorboort zijn borst’. In als een mes. dicht Adriaan de Roover analoog johnny griffin (ten. sax): ‘in zijn ademrijk zingt / het delirische bloedbad / het razendsnelle rekenen / om te overleven / in de wankelklanken / van een fallisch geslepen geluk’ (p. 26).
Evenals is de voor De Roover kenmerkende korte gedicht- en versvorm bewaard, evenals het ontbreken van leestekens en een scherp oor voor klanken. Dit laatste leidt hem echter te vaak tot nogal zwakke woordspelletjes als ‘de kinderen zijn er honds / de honden zijn er kinds’ (p. 21) of ‘het zegevieren van de zegevuren’ (p. 36), maar de lange osonoriteit in serge chaloff (bar. sax) daarentegen is geheel adequaat met het onderwerp: ‘een troosteloze solo / heroisch / zonder verdoven’ (p. 28).
Adriaan de Roover (o1923).
Een gedicht van De Roover is vaak een spontane gedachte in associatieve beeldenreeksen verklankt. Afdeling 1 de terugkeer bestaat uit de overwegingen van de dichter omtrent zijn terugkeer in de literatuur; geen blijde inkomst: ‘mijn woorden zijn geteld / ik heb nog net de tijd / dit landschap vol te schrijven’ (p. 12). Deze gedichten zijn erg helder en vaak in parallelle constructies geschreven. Bij wijlen doen ze aan de late Paul Snoek denken: berustend van toon, zwart van kleur, met de dood als steeds nadrukkelijker gezelschap. biografie eindigt met: ‘als een opgejaagde schaduw / laat ik zo weinig mogelijk sporen na’ (p. 14).
De tweede afdeling negen sprookjes, erg ongelijk van kwaliteit, roept op haar beurt af en toe reminiscenties aan Hans Andreus op. Dood en destructie worden, vaak goedkoop, oog in oog met natuur en geluk gesteld. Een geslaagd voorbeeld hiervan, omdat de gedachte niet expliciet onder woorden wordt gebracht, is provençaals sprookje:
de zon zingt in het wilde westen
verliezen zacht hun partituren
krekels lopen nu op hoge hakken
en kinderen spelen met het vuur
hangt een verdacht zwijgen
dat naar sperma ruikt. (p. 19)