Dirk van Bastelaere (o1960).
(p. 37), ‘De meeuwen zijn op de lucht gespoten / Vergif. De struiken zijn nat porselein.’ (p. 26). De woordkeus is opvallend: niet één regel uit deze bundel klinkt hoopgevend. Een staalkaart van gebruikte werkwoorden: vertrappen, weigeren, vergeten, verbrijzelen, wegbijten, bezeren, stukgaan. Een greep uit de adjectieven: bevreest, weerloos, asgrauw, versleten, gekneusd, bang, hard, vloerkoud. En een keuze uit de substantieven: gifgas, verstomming, koortsvlek, modder, bevriezing, kolendamp, vriespunt, rouw, onbehagen. Zelfs het zinnetje: ‘Alles is goed.’ (p. 52) is negatief, omdat het gevolgd wordt door: ‘Tot ook de pijn / Geen pijn meer doet.’ De verwoording is té heftig, de beeldspraak té geobsedeerd om als gecultiveerd doemdenken afgedaan te worden.
Hoe en waarom deze wereld zo monochroom zwart werd - meteen ook de reden van dit dichterschap - daarover spreekt Van Bastelaere zich eigenlijk niet rechtstreeks uit. Wel duikt de onbestemde dreiging van een onafwendbaar verleden (‘jouw aangetaste jeugd’ p. 51) en een ontspoorde tijd (‘de ontstemde piano / Van de tijd’ p. 52) geregeld op. Dichten als verweer ontstaat uit een confrontatie met ‘de stugge kachels van het verleden- / Die doven nooit.’ (p. 42). Dit is het hoofdmotief van de derde afdeling van de bundel Pruisisch Blauw, waar als metafoor de stad Berlijn is gekozen: ‘Het vlees van het verleden / Ligt hier blootgewaaid. Je kan de dreiging / Eten.’ (p. 35) en ‘Hier hangt /Het traag gewricht van het verleden / Als een slaghout in het licht’ (p. 33). Wát er precies aan de hand is met dat verleden wordt nergens gezegd: de beelden expliciteren niet, ze roepen op en bezweren.
Ze roepen ook de schuld van de moderne mens op - even onbestemd als de dreiging en de ondergang. Ian Curtis, zangertekstschrijver van de Engelse muziekgroep Joy Division, is voor Van Bastelaere een alter ego. Joy Division maakte rauwe, deprimerende muziek. Curtis pleegde in 1980 zelf moord. Twee gedichten in de ik-vorm zijn aan hem gewijd. In het eerste duikt het schuldbewustzijn op:
Geen schuld te dragen. Ik heb hem alleen
Gewild. Zo zwart en bewusteloos.
Zo onverklaarbaar. (p. 25)
Ook elders duikt dit motief op en opnieuw blijkt dat de dichter niet op zoek wil/kan naar de wortels van deze schuld, maar hem enkel oproept, evoceert.
De motieven uitzichtloosheid en schuld, vervreemding en angst, grijpen hoog. Alleen al in Vijf jaar worden de lezer vijftien als motto's gebruikte citaten voor de voeten geworpen, gaande van Joy Division tot Hugues C. Pernath, van Charles Baudelaire tot Sylvia Plath. De teneur is onmiskenbaar: we bevinden ons aan de ‘dark side of life’, in de troebele diepten van het onbewuste.
Al kan men dit overdadig citeren pretentieus vinden, de gedichten - waar het toch om gaat - houden stand. Het nihilisme, de poëtische vivisectie van het verval, wordt suggestief verwoord. De dictie legt veel harde klemtonen. Belangrijke woorden worden niet achteraan, maar vaak helemaal vóóraan in de regel geplaatst. Ook enjambementen en binnenrijmen versterken de stuwkracht van de taal. Het ritme is onrustig, het metrum steeds wisselend.