| |
| |
| |
Hans Verhagen
Zonsondergang ('58)
Vanzelfsprekend: wonden op je neergezaaid, regen in zee,
een vuistslag, en vogels, vogels
met een goede boodschap. dit gedicht verplettert dit.
sombere jongens willen van een handvol zand een nachtegaal
bouwen. een vogel als hun somber ideaal, fladderend van
angst. een veldheer. vanzelfsprekend;
alles is vanzelfsprekend: vandaag een besneeuwde eeuwige vlam,
morgen slaat je adem door de dijken heen. je wordt dronken, en
je voelt je vingers worden vuil. je steelt een klein meisje.
een mes. en daar ga je; snel als een slagwerk,
zon sijpelt, vanzelfsprekend, op je schouders. een veldheer
Uit: Rozen & motoren (1963).
| |
| |
| |
Hoewel in rode sweater
1.[regelnummer]
Tot zijn schouders in de 12-tons-motoren
een nachtegaal in rode sweater,
meeuwen, mosselen, misthoorns,
vogelbotten & veren om te fladderen.
2.[regelnummer]
Kanker langs het strand, feeërieke schelp
de heilige buik op 4 poten.
3.[regelnummer]
Dan, tot de schouders in zee,
hoewel in rode sweater & motoren
een vogel van vreemde konstruktie:
zijn veren zijn te zwaar verguld
en ook zijn bril is niet zeewaardig.
4.[regelnummer]
Altijd hetzelfde liedje, de
jukebox, & de zon tevergeefs
een diepdalend muntje in zee,
ruisend in de schelp waar hij vandaan kwam,
1 koplamp losjes rond de rotsen,
een diepgezonken nachtegaal, geen pianoconcert,
Uit: Rozen & motoren (1963).
| |
| |
| |
Human being
In 1 sekonde ontstaan levensvormen: bandesporen.
Een mens urbaniseert zo mogelijk nog sneller.
Hektare voor ha. verkavelt hij zijn gevoelsgrond.
Kijk: We hebben al een wasmachine! vol bloemen!
Realiseert zich in een oogwenk, daglicht en elektrisch licht.
Krijgt een naam en een nummer, een vlag en
Niet meer emoties dan nodig in een stadion.
Hier is het leven zeer geconcentreerd
Hoe kleiner zijn circuit, hoe beter
in een uniform als het maar een mooi uniform is.
Uit: Sterren Cirkels Bellen (1968).
| |
| |
| |
Zelfportret
in een snorrende wolk hommels
Lieve moeder in het groen gelegen,
brandende van boterbloemen;
Zing ik als de kindren zongen,
bommen, bommen, goede bommen,
met heldre zeewind weg en wachtte,
spelend om je glimlach weer die lippen.
op de sloffen der vergetelheid,
een gat achterlatend voor de ratten, nu een vijver.
en ik heb geen vijand in de meimaand
ben ik in het vuur gegaan,
de enige die ik verbranden kan, nu een man.
O de arenden uit mijn vergrootglas,
smet stokken geslagen als paarden,
En terwijl de zon vol stralen schiet
'n milde glimlach m'n gezicht.
Uit: Duizenden zonsondergangen (1971).
| |
| |
in haar krulletjes ritselt,
als een strijkage die ons
Woensdagnamiddag - terwijl
ik nog ruik hoe ze geurde
waarmee ik ten lange leste ‘teerbeminde’
Ik sta gebogen maar zij gaat gekromd.
Ah, de afstand! Die wind!
Uit: Kouwe voeten (1983).
|
|