achter zijn woorden stond. Juist zijn intellectuele eerlijkheid was zijn sterkste wapen.
Zijn tijdschrift, Jong Dietschland, opgericht in 1898 was zijn voornaamste spreekbuis en het won door medewerkers als Cyriel Verschaeve, langzaam, maar zeker aan invloed onder de Vlaamsgezinde scholieren en studenten. Naast zijn flamingantistische arbeid, die niet in de laatste plaats bedreven werd vanuit een diep doorvoeld katholiek geloof, was Lodewijk Dosfel ook op letterkundig gebied actief en schreef hij voornamelijk poëzie onder het pseudoniem Godfried Hermans.
Al voor het uitbreken van de Eerste Wereldoorlog was Dosfel, uitmuntend door ijver en verstand, een van de voornaamste woordvoerders van de katholieke studenten in Vlaanderen geworden. Ook in de officiële Vlaamse Beweging telde hij mee. Hij speelde een rol in de strijd voor de vernederlandsing van de universiteit te Gent en kwam in 1902 al met een plan waarin hij een snellere vernederlandsing van de leergangen voorstelde dan in het plan van prof. J. MacLeod was voorzien.
De oorlog is voor hem, zoals voor veel flaminganten, een diep in het leven ingrijpende gebeurtenis geweest. Aanvankelijk stond hij pal achter vorst, vaderland en het ideaal van de godsvrede. Pas in 1916 uitte hij zich voor het eerst in het openbaar over de vervulling van Vlaamse eisen in oorlogstijd en dan met name over de door de Duitsers aangeboden vernederlandsing van de universiteit te Gent. Hij aarzelde, maar nam tenslotte zelfs een benoeming tot hoogleraar in de rechten te Gent aan. Volgens zijn redenering viel de vernederlandsing binnen de mogelijkheden van de bestaande wetgeving. Helaas werd in deze strikt legalistische redenering de modus quo buiten beschouwing gelaten en daar zou uiteindelijk alles om draaien. Dat Dosfel wel wist dat de redenering niet geheel sloot blijkt uit zijn haast opvallend vermijden van elk contact met de Duitse autoriteiten en uit zijn weigering mede te werken aan de Raad van Vlaanderen.
De Bruyne is over Dosfels Gentse benoeming wat vaag. Prof. dr. L. Wils oppert in zijn Honderd jaar Vlaamse Beweging, dl. II, pp. 40-43 dat Dosfel voor Duitse druk of liever chantage is bezweken. Zijn zwager Vermeulen was vanwege spionnage gearresteerd en dreigde zwaar gestraft te worden. Om erger te voorkomen zou Dosfel zijn stap gezet hebben. Een sluitend antwoord is nog niet gevonden.
Dosfel verdedigde zijn stap in zijn Katholiek Aktivistisch Verweerschrift (1917).
Na de oorlog volgde uiteraard gevangenneming en een veroordeling vanwege zijn activiteiten aan de Gentse universiteit. Hij zat van 1918 tot 1922 gevangen en werd om gezondheidsredenen ontslagen. Na zijn ontslag verdiende hij, gebroodroofd als hij was, met journalistiek werk zijn inkomen. Hij schreef veel voor Het Vlaamsche Land en voor een aantal Noordnederlandse bladen als het r.-k.-dagblad De Tijd en het weekblad De Nieuwe Eeuw.
Zijn alom erkende integriteit had hem, ondanks zijn activisme, het vertrouwen van de rooms-katholieke Vlaamse studenten doen behouden. Ook de Frontsoldaten en de leiders van de Vlaamsche Frontpartij stonden positief tegenover hem. Hij schreef dan ook in hun blad Ons Vaderland een verdediging van het activisme en hun leider mr. H. Borginon verdedigde hem samen met Frans van Cauwelaert, de leider van de passivisten, voor het gerecht. De steun en hulp van Van Cauwelaert bewijst dat Dosfel ook in het gematigde Vlaamse katholieke kamp nog krediet had.
Toch heeft Dosfel niet voor het Vlaams-nationalisme en voor de Frontpartij geopteerd. Hoezeer hij zich ook met hen verbonden voelde, hij bleef streven naar één rooms-katholieke Vlaamse partij waarin ook ruimte zou zijn voor Vlaams-nationalistische opvattingen. In de Vlaamsche Frontpartij bezwaarde hem de godsvrede-gedachte.
Met de dienaren van de Kerk, waarmede hij zich zo innig verbonden voelde, had hij een ambivalente relatie. Hij verweet met name de hoge r.-k.-geestelijkheid dat zij de Vlamingen op het punt van de politiek te weinig vrijheid van handelen liet. Het duidelijkst kwam dit tot uiting naar aanleiding van de spanningen aan de Leuvense universiteit in 1924, toen de geestelijkheid daar studenten wegzond vanwege hun Vlaamse activiteiten en Waalse tegenacties toeliet. Hij sprak daarover met o.a. priester E. Poppe. Deze zag als ideaal de volledige ondergeschiktheid aan de hiërarchie. Dosfel had op dit punt toch zijn twijfels.
Inzake de Grootnederlandse gedachte was Dosfel een nuchter mens. De band met Nederland werd zijns insziens het best beleefd via de taalverwantschap. Een politiek Groot-Nederland en een zelfstandig Vlaanderen zag hij zelfs op wat langere termijn als nauwelijks te verwezenlijken zaken. In politiek opzicht was voor hem het meest wenselijk een vorm van federalisme binnen het Belgische staatsverband en dat was in de jaren twintig al revolutionair genoeg.
Tegenover het vele, soms haast overweldigend vele materiaal, dat De Bruyne ons biedt, is het bijna onbehoorlijk nog meer te wensen. Toch geuit, is het: wat meer gegevens over de blijvende werking van Dosfels idealen in de Vlaamse Beweging en in het door Viktor Leemans heropgerichte Jong Dietschland.
Wat blijft, is een met liefde geschreven boek over een van Vlaanderens te vroeg gestorven (in 1925) zonen, die terecht van zich zelf kon schrijven: ‘Met zovelen offer ik mijn ieven, opdat er in Vlaanderen een goed gezag zou komen’.
Pieter van Hees
arthur de bruyne, Lodewijk Dosfel. Een levensverhaal, Uitgeverij Soethoudt, Antwerpen, 1984, 509 p.