speelfilms, waarin dat anekdotische en incidentele iets meer naar de achtergrond zijn gedrongen. Het zijn de films Soldaten zonder geweren van Kees Hin in samenwerking met Jan Dop en Frans van der Staak en Het bittere kruid door Kees van Oostrum gemaakt in een wat eigengereide navolging van het gelijknamige boek van Marga Minco.
De film van Hin c.s. heeft als gegeven de gevolgen van de befaamde februari staking, waarbij de makers van de film een ruimer perspectief hebben willen aangeven dan de directe gevolgen er van, zowel voor afzonderlijke individuen als voor het meer maatschappelijke verloop. De verschillende kaders van heden en verleden worden - zoals bij figuren als de genoemde regisseurs niet anders mag worden verwacht - tot een nieuwe realiteit door elkaar heen geschoven, zodat er een boven-actueel tijdsbeeld is ontstaan. Voor sommigen misschien wat verward en irriterend, maar het is wel authentiek - door consequente overstijging van het direct waargenomene. Van betekenis is wat dit aspect betreft een opmerking van Kees Hin bij gelegenheid van een met hem (door Hans Kroon) afgenomen interview: ‘De figuren in de film (-) bestaan wel en ze bestaan niet. Het zijn fantasie figuren waarin echte mensen (-) zijn opgegaan. Ze zijn echt en onecht tegelijk. Ze scheppen hierdoor de grootst mogelijke zekerheid en onzekerheid. Daardoor kun je je in de figuren herkennen en wat met die figuren doen. Daardoor kan de kijker bijvoorbeeld zeggen: (de figuur X) bestaat en er bestaan duizenden van, en van één van die duizenden ga ik nu eens een film maken en over weer een andere X maak ik daarna weer een andere film’.
Zo'n ‘andere’ film over ‘weer een andere figuur’ is tot op zekere hoogte de film van Van Oostrum Het bittere kruid. Er is over deze film een conflict ontstaan, dat een vertroebelende uitwerking heeft gehad op veel oordeelsvormingen. Een conflict dat meer van persoonlijke aard is dan dat het met filmdramatische of filmesthetische normen te maken heeft. De schrijfster namelijk van het boekje, dat als ‘voetschabel’ heeft dienst gedaan bij het vervaardigen van de film (vervaardigen in de ruimst mogelijke zin genomen) - Marga Minco - heeft aanstoot genomen aan bepaalde toevoegsels aan verhaal en personaliteit. Die toevoegsels betreffen het vriendschappelijke contact dat - op ongeloofwaardige wijze - door de hoofdpersoon van het verhaal, de vijftienjarige Sarah Meyer, wordt onderhouden met haar vriendin Greet, afkomstig uit een NSB-er familie. Mevrouw Minco ziet hier een verraad in: niet alleen aan haar boek maar vooral verraad aan de joodse mensen, die in de tijd dat de geschiedenis van film en boek zich heeft afgespeeld, hun bekende tragische martelgang hebben moeten maken. Zij distancieert zich om die reden dan ook nadrukkelijk van de film. De toevoegsels getuigen inderdaad niet van talent in bejegening van menselijke gevoeligheid. Ze zijn gezocht en in de hoogste mate willekeurig, ze hebben een ondergrond van domheid, maar naar mijn mening niet van verraderlijkheid. Ze vloeien voort uit de wens om de tragische werkelijkheid van weleer uit te tillen boven haar verbijsterende actualiteit en er de dimensie van wezenlijke menselijke machteloosheid aan te geven. Tegenover de algemene loop van de geschiedenis staat de individuele mens machteloos, in welk kamp hij ook mag staan. Beul en slachtoffer vallen wat dit betreft onder één noemer, met dit tragische verschil dat het slachtoffer moet opvreten wat de beul in wreedheid of genadigheid (dat is hem om het even) te vreten geeft.
Voor de rest valt er zeker waardering uit te spreken voor de dramatische aanpak van het boven-incidentele in het soms bijna irriterende maar niet zelden ook ontroerende in de schrijnende weerbarstigheid waarmee een jong meisje zich in haar