volle negende plaats. In 1984 werden - in nauwelijks vijf maanden tijd - ongeveer 14.000 exemplaren verkocht. Hoe valt dit succes te verklaren?
Deze roman kan bezwaarlijk worden afgedaan als een typisch vrouwenboek, zo dat al bestaat. De Amsterdamse advocaat Robert Havinck wordt bruusk gewekt uit zijn comfortabel schemerbestaan van werk, drank en vriendin, als blijkt dat zijn vrouw verongelukt is. Lydia was op een vierbaansweg aan het spookrijden. Voor Havinck lijdt het geen twijfel dat ze zelfmoord heeft gepleegd. Na haar crematie stormen indrukken, herinneringen en aanpassingsmoeilijkheden aan de nieuwe toestand op hem af.
Het eerste concrete probleem is Eva, zijn veertienjarige dochter. Hij weet zich nu alleen verantwoordelijk voor deze uiterst verwarde, eenzelvige tiener. Toen Lydia nog leefde, konden ze beurtelings de zorg om Eva van zich afschuiven. Zijn dochter is hem volslagen vreemd. Hij reageert uiterst autoritair óf stopt haar gemakzuchtig elke gevraagde geldsom toe. Eva lijkt apathisch. ‘Ze parasiteert, sereen. Drijvend, niet gedreven. Ze wacht’ (p. 117), ‘Wat zij zoekt, is een bestaan in de schemer, een halfslaap gevuld met vage gewaarwordingen en vriendelijke dromen’ (p. 139). Pas na anderhalve week barst Eva in een verlossende huilbui uit. Ze vertelt haar vader hoe ze op de fatale avond, terwijl ze geld stal uit zijn tas, daarin Lydia's afscheidsbrief vond. ‘Het kon me niets schelen. Ik haatte haar’ (p. 140).
Havinck mist Lydia niet alleen voor Eva's opvoeding, die hij tot dan helemaal aan zijn vrouw had overgelaten, ook in huishoudelijke beslommeringen als wassen, verstellen, boodschappen doen, is haar afwezigheid tastbaar. Eva weigert immers, half tot zijn verwondering, ook daarvoor nog op te draaien. Naar het einde toe slaagt hij er al in een summier boodschappenlijstje op te stellen... voor Eva!
Het voorgaande houdt niet in dat Lydia, hoewel ze de huishoudschool heeft gevolgd, altijd in de weer was voor haar gezin; ze is dat des te meer met zichzelf. Emotioneel en impulsief als ze is, betrekt ze alles op haar eigen persoon. Ze drijft op sentiment, ‘haar ziel snel en intens versmolten met die van elke toevallige voorbijganger’ (p. 23). Twee miskramen en de geboorte van Eva werkten zo verwarrend, dat ze bij een psychiater soelaas zocht voor wat later een postnatale depressie heette te zijn. Veertien jaar later is ze nog in behandeling, wegens ‘narcistische stoornissen’ (p. 101). Via stapels feministische publikaties, vrouwencafé's, praatgroepen, werkt ze aan haar ontplooiing. Drank en minnaars kunnen dan soms een handje helpen.
Toch schuilt er waarheid in haar omslachtige tirades tegen Havinck: ‘Jij bent bang voor hechte relaties. Jij bent niet in staat om lief te hebben. (...) Jouw innerlijke communicatie is zwaar geblokkeerd. (...) Al jouw menselijke betrekkingen worden gekenmerkt door terughouding, afstand, verweer’ (p. 49). Havinck streeft een volmaakte zelfbeheersing na, ‘ontspant nooit’ (p. 39), is altijd op zijn hoede om zich niet bloot te geven of voor schut te staan. Hij verdedigt zich tegen de emoties van zijn cliënten door ze te formuleren, tegen die van Lydia door ze te analyseren. Gevoelloos en genadeloos prikt hij elke illusie door. Alles verwoordt hij rationeel, toch mist hij de moed om zijn eigen situatie tot het einde toe door te denken. Zijn commentaar op Lydia's dood luidt: ‘Ik let daar niet zo op, hoe ik mij voel’ (p.26).
Ook de bijfiguren leggen weinig belangstelling voor anderen aan de dag. Vriendin Maud is te egocentrisch om hem te helpen, haar vriend, de vreemde charlatan Rafaël, is alleen geïnteresseerd in zijn artistiekerige performances. De collega's op kantoor vermijden moeilijk medeleven en fleuren op bij oppervlakkige borrelpraat. Havinck heeft het nog