Opmerkelijk in deze studie is ook het inzicht dat ze toont. Rudolf van de Perre legt sterke nadruk op het verband tussen afkomst en karakter, tussen levenservaring en levensbeschouwing, maar hij schrijft vooral indringend over de wezenlijke samenhang tussen poëzie en proza (en essayistisch werk).
De auteur van vier opmerkelijke studies over poëzie (Poëzie en leven, Ik snijd in dit ivoor, De gekleurde wereld, Er is nog olie in de lamp der taal) en van evenveel monografieën over dichters (Margaretha Vasalis, Johan van Mechelen, Jozef L. de Belder, Christine D'haen) was de aangewezen persoon om de geleidelijke ontwikkeling in Demedts' poëzie, zowel naar inhoud als vorm te onderkennen en helder te verwoorden. Hij wijst op de constanten daarin, maar ook op de groei van een weemoedig meevoelen met de ‘vrienden’ naar een meer bewuste vereenzelviging met de (onvolmaakte) mens en maatschappij en, vormtechnisch, van de brede hymnische versregels in de eerste bundels naar een vastere, geserreerde structuur. Terecht verwijst hij herhaaldelijk naar de sociale bewogenheid van de dichter vanaf zijn debuutbundel Jasmijnen tot De jaargetijden. Zijn levenslange queeste naar een betere wereld (eerst twijfelend, later hopend, maar altijd verlangend) is in wezen een zoektocht naar (het) geluk.
Uitgaande van dát inzicht kon Rudolf van de Perre in zijn weloverwogen behandeling van de romans logischerwijs vier perioden onderscheiden waarin deze thematiek ten volle tot uiting komt: Het onvatbare geluk, 1933-1944 (in de eerste vier romans), Kringloop om het geluk, 1945-1951 (wat ook de titel is van de trilogie Voor de avond valt, In het morgenlicht en De ring is gesloten), Het voorwaardelijke geluk, 1952-1969 (met de merkwaardige tijdsroman De levenden en de doden), en Geluk voor iedereen, sinds 1970, waarin, behalve aan de gelijknamige roman, terecht aandacht wordt geschonken aan de ‘tetralogie’ De eer van ons volk, waarin de lotgevallen worden beschreven van het gezin Gillemijn op de hoeve De Neringen te Aksele - een fusie avant la lettre van Sint-Baafs-Vijve en Wakken! - in de tijd van 1789 tot 1815. Het is de ‘mensgeworden’ geschiedenis van een gezin, een familie en een stam die inderdaad - zoals Rudolf van de Perre het doet - ‘de Gillemijn-saga’ kan worden genoemd.
Deze vier chronologische ontwikkelingsfasen van de romancier Demedts heeft hij ingevuld met een doordachte analyse van alle verschenen werken waarbij hij verwantschappen ontdekt in opvattingen, figuren en situaties. Vooral hier blijkt zijn grondige kennis, in de eerste plaats van het besproken werk, maar ook van de literatuur in het algemeen. Wie dit (derde) hoofdstuk leest, is er meteen van overtuigd dat André Demedts de auteur is van een ‘opus’, d.i. dat zijn werk als een gehéél kan worden beschouwd waarin elk onderdeel - hoewel zelfstandig - toch verband houdt met het totale oeuvre.
In deze studie wordt voor de eerste maal ook de overige literaire arbeid van André Demedts betrokken: de essays (die vaak over auteurs handelen waarmee hij zich in een of ander opzicht verwant of verbonden voelt), het toneel en de jeugdboeken (een beetje in de marge, maar wél belangrijk voor een ander aspect van zijn persoonlijkheid) en vooral de novellen die tot op heden te weinig aandacht kregen. Rudolf van de Perre bewijst dat vele van die verhalen ‘voorstudies’ voor groter werk blijken te zijn, of dat ze ‘afsplitsingen’ zijn van romans. Dikwijls zijn het ook vingeroefeningen van de romancier die inhoudelijk en formeel nieuwe terreinen exploreert (waar de verbeelding een opvallend ruimere plaats krijgt). Ongetwijfeld zou ook de studie van Demedts' talrijke bijdragen, overzichten en recensies van Nederlandse en, vooral, buitenlandse literatuur (in tijdschriften als
Ons Erfdeel,
André Demedts (o1906).
Dietsche Warande en Belfort of
De Periscoop en in kranten als
De Standaard) dezelfde (en ándere) aspecten van zijn persoonlijkheid aan het licht brengen.
Rudolf van de Perre schreef een in alle betekenissen gróót boek. Hij deed dat met evenveel genegenheid en bewondering als kritische zin, nooit afstandelijk of uit de hoogte, altijd als een alerte lezer die met een benijdenswaardig vermogen tot ‘overdracht’ zíjn lezers inlicht en die, zonder apodictische uitspraken, rustig bewijst wat hij als zijn mening ziet. Een bijzonder boek, mede dank zij de illustrates, de voortreffelijke lay-out van Dominique Baston en een rijke ‘bioskopie’.
Naast het André Demedtshuis in Sint-Baafs-Vijve, is het een tweede monument-bij-leven voor een auteur die al vele jaren, ook buiten de literatuur, de dankbaarheid van velen geniet.
Anton van Wilderode
rudolf van de perre, André Demedts, Stichting Mercator-Plantijn, Antwerpen, 1984, 500 p, (234 illustraties). Omslagtekening door Harold van de Perre, lay-out van Dominique Baston.