| |
Nederlandstalige Caraïbische literatuur in 1983; in vogelvlucht.
Toen ik mij opmaakte voor het jaarlijkse kroniekstukje over wat er literair van belang is geweest in en over Suriname en de Nederlandse Antillen, dacht ik aanvankelijk dat er over 1983 maar heel weinig te melden zou zijn. Maar toen ik nauwkeuriger ging zoeken, bleek er toch nog heel wat meer te zijn dan verwacht.
| |
Waar te zoeken?
Het Nijmeegse tijdschrift Oso (= Huis) van het Instituut ter Bevordering van de Surinamistiek, dat twee keer per jaar verschijnt, doet o.a. verdienstelijk bibliografisch werk, terwijl voor de Nederlandse Antillen de Sticusa in haar Journaal en het op Curaçao verschijnende Engelsta-lige Antillen Review dat wat over de Nederlandse Antillen verschijnt zeer overzichtelijk en volledig bij houden. Het Sticusaproject om tot een nieuwe volledige bibliografie van de Nederlandse Antillen te geraken is nog in haar werkstadium, maar vordert toch gestaag. Als eerste orientatie op de Nederlandse Antillen zou ook de door het N.B.L.C. uitgegeven brochure Nederlandse Antillen (december 1983) kunnen dienen, die hoewel niet volledig toch een overzicht biedt van wat er in Nederlandse bibliotheken over de Nederlandse Antillen aanwezig is. Wie volledig geinformeerd wil worden kan terecht bij het Leidse Caraf of het Amsterdamse Cedla dat met het tweetalige (Spaans/Engels) tijdschrift Boletin de Estudios Latinoamericanos y del Caribe alle uitgaven, vooral evenwel op sociologisch gebied minutieus bijhoudt. En tot slot het tijdschrift Restant dat onder redactie van Ria Vanderauwera en Wim Neetens een speciaal nummer wijdde aan de Caraïbische literatuur onder de titel De grote overtocht. Wie deze bloemlezing leest, krijgt de mogelijkheid de Nederlandstalige werken in een Caraïbische context te
| |
| |
plaatsen in plaats van in een Europese (Nederlandse).
| |
Nederlandse Antillen.
In 1983 deelden de auteurs Boeli van Leeuwen en Sonia Garmers de hoogste literaire onderscheiding die het eiland Curaçao uitreikt: de Cola Debrot-prijs, genoemd naar de vroegere gouverneur en schrijver die de Nederlandstalige Antilliaanse literatuur in de jaren dertig opstartte. Boeli van Leeuwen kreeg de prijs voor zijn hele oeuvre: een viertal romans die als grondthema de zoekende mens hebben, die zijn houding moet bepalen ten opzichte van de godheid en de medemens, in een maatschappij die hem enerzijds afstoot, maar waar hij anderzijds niet van kan losraken. Van dit viertal, uitgegeven door Flamboyant/ p die haar fonds overdeed aan In de Knipscheer, werd in 1983 Een vreemdeling op aarde opnieuw gepubliceerd, voorzien van een door Andries van der Wal geschreven samenvatting van Pablo Walters Mo-B scriptie over deze roman: Op zoek naar contact. Deze belangrijke scriptie verdient in haar geheel gepubliceerd te worden wegens haar analytische kwaliteiten èn omdat ze probeert aan te tonen hoe het Nederlandstalige Antilliaanse werk zich verhoudt tot ander werk in de Nederlandse literatuur en het Caraïbisch gebied.
Van de jeugdboekenauteur Sonia Garmers verscheen de verhalenbundel Ieder diertje zijn pleziertje, die met zijn verscheidenheid aan stof ieder ‘leesdiertje’ veel genoegen zal brengen; de dertien verhalen zijn bestemd voor kinderen en jeugd.
De Antilliaanse jeugdliteratuur werd bovendien verrijkt met een belangrijk boek van Diana Lebacs Suikerriet Rosy, dat het leefmilieu op een Engels Caraïbisch eiland behandelt en de werkmigratie via een ‘koppelbazinnensysteem’. De hoofdfiguur vertrekt van haar fictieve eiland Irbisca (anagram voor Caribis) naar Curaçao waar ze als meisje in de huishouding wordt aangenomen. De auteur geeft haar visie op de economische verschillen op de diverse Caraïbische eilanden (het is hier echt niet allemaal een pot nat) en de noodzakelijke ontwikkeling: niet van buitenaf zoals tot nu toe altijd in heel het Caraïbische gebied opgelegd door anderen, maar van binnenuit volgens eigen behoefte. Een belangrijke maatschappijvisie voor het Caraïbische gebied in dit jeugdboek aardig verwoord en verbeeld.
Frank Martinus Arion zag zijn bekende roman Dubbelspel, nadat deze aanvankelijk al in het Duits werd uitgegeven, nu ook vertaald in het Deens, wat zeker een stimulans zal zijn voor de niet met vertalingen verwende Antilliaanse literatuur.
Een korte vermelding verdient nog het werk van A.M.G. Rutten over de dichter-musicus Joseph Sickman Corsen: Leven en muziekwerken van de dichtermusicus J.S. Corsen. Hoewel Rutten de musicus behandelt, komt ook de dichter naar voren en dat is in ons kader van belang. Corsen (1853-1911) is redacteur geweest van het Spaanstalige Notas y Letras aan het einde van de 19de eeuw op Curaçao uitgegeven; bovendien was hij de eerste die de landstaal, het Papiaments, verhief tot literaire taal door er enkele gedichten in te schrijven. Het mooi uitgegeven, hoewel niet goedkope boek geeft een beeld van Corsen en de Curaçaose maatschappij omstreeks de eeuwwisseling, met (natuurlijk) de nadruk op het muziekleven in deze samenleving..
W.J.H. Baart die jarenlang op de Antillen werkzaam is geweest als predikant, promoveerde in Leiden in de godgeleerdheid op het proefschrift Cuentanan di Nanzi; Een onderzoek naar de oorsprong, betekenis en functie van de papiamentse spinverhalen. De orale Caraïbische literatuur kent in verschillende landen en talen: Jamaica, Suriname, de Nederlandse Antillen, de uit de slaventijd uit Afrika afkomstige spinverhalen, waarin de hoofdfiguur (de spin) door zijn ‘on- | |
| |
voorstelbare sluwheid en zijn roekeloze begeerte’ zijn rivalen en zijn meerderen steeds weer de loef afsteekt. Ds. Baart geeft in een uitvoerige inleiding de herkomst en het karakter en vooral de samenhang met de Ghanese verhalen. Hij vertaalt de dertig in 1952 door N.M. Geerdink - Jesurun Pinto uitgegeven verhalen vanuit het Papiaments in het Nederlands; beide versies zijn in het proefschrift afgedrukt. Een belangrijke aanwinst voor de literatuur over de Afrikaanse / Westindische spinverhalen!
Tot slot een debuut. De op Aruba geboren schilder-dichter Clyde Lo-A-Njoe gaf in zijn Dansen / Baliamentu in poëzievorm uitdrukking aan zijn kunstenaarschap (het innerlijk) en zijn kijk op de buiten wereld (het eigen verleden, het verleden van de Antilliaanse eilanden, zijn visie op landen waar hij reisde). Het resultaat is een bundel zeer persoonlijke, niet gemakkelijk toegankelijke poëzie, die door de bekende Curaçaose dichter Luis Daal vertaald werd in het Papiaments. De tweetalige bundel bevat ook voorbeelden van Lo-A-Njoe's grafische werk.
| |
Suriname.
In het in juni 1983 eerste nummer van Bro (= Adem), tijdschrift voor literatuur, geeft R. Parabirsing zijn visie op wat Surinaamse literatuur is. Hij onderscheidt drie fasen: de voorfase (1597-1780) waarbij over Suriname geschreven werd door ontdekkingsreizigers e.d.; de koloniale fase (tot 1886) en de eigenlijke Surinaamse literatuur, geschreven ‘door hier geboren, getogen en woonachtige landge-noten, geboren uit en opgevoed door hier geboren, getogen en woonachtige ouders...’. De toevoeging ‘hier woonachtige’ is interessant omdat ze de in Nederland verblijvende Surinamers in feite uitsluit: de pionier Helman, maar ook migranten van de jaren zeventig als Cairo en Roemer. Daar zal lang niet iedereen het mee eens zijn.
Wanneer ik het rijtje boeken naga, dat in 1983 de Surinaamse literatuur uitmaakt, zou er volgens Parabirsing eigenlijk niet veel overblijven omdat het overgrote deel in Nederland is uitgegeven door in Nederland wonende auteurs van Surinaamse herkomst.
Dat is het geval met het protestbundeltje A dé sa kon (De dag zal komen) dat uitgegeven werd na de decembermoorden van 1982, maar ook met Chitra Gajadin De zon vloeit weg uit mijn ogen. Het laatste zelfs nog sterker omdat het qua thematiek juist het losraken van het geboorteland en het niet kunnen aarden in Nederland verwoordt, zoals haar twee eerdere bundels. Dit is emigrantenliteratuur, geen Surinaamse literatuur.
Hetzelfde geldt voor de bewerking die Astrid Roemer maakte van haar in 1974 voor het eerst uitgegeven roman Neem mij terug Suriname, nu onder de titel Nergens ergens.. Ook deze behandelt de aanpassingsproblemen van Surinamers in Nederland en het al dan niet terugkeren naar het geboorteland. De mogelijkheid daartoe die Roemer in de jaren zeventig nog wel zag, is nu onder het Bouterse-regiem volgens haar heel wat minder rooskleurig geworden. Edgar Cairo gebruikt de laatste tijd de term ‘minderhedenliteratuur’ en dat is waarschijnlijk een betere aanduiding. Deze werken zijn niet echt meer betrokken op de Surinaamse maatschappij en door Surinaamse bril vanuit Suriname gezien.
Een moedige poging om een deel van de Surinaamse geschiedenis ‘van binnenuit’ te behandelen ondernam Johan Edwin Hokstam vanuit Amsterdam door een dikke roman over de legendarische verzetsstrijder Boni te schrijven. ‘Boni is het authentieke verhaal van een dappere vrijheidsstrijder, gebaseerd op de bloedige gegevens opgetekend in een roerig tijdperk van de Surinaamse geschiedenis’ zegt de inleiding... In de jaren 1765-1793 werden de kolonisten in Suriname voortdurend opgeschrikt door de guerillatactieken van de marrons ( = de zichzelf bevrijde slaven die in het binnenland een onafhankelijk bestaan leidden), een periode die bekend staat als die van de Boni-oorlogen. Hokstam slaagt er niet in dit belangrijke gegeven een bevredigende vorm te geven doordat hij ernstig tekort schiet in verteltechniek. Jammer!
Deed Hokstam een poging een partje van Surinames geschiedenis is romanvorm te beschrijven, de bekende auteur Albert Helman ondernam met zijn De foltering van Eldorado een poging de totale geschiedenis van de zeven Guyana's te beschrijven van hun oorsprong tot het heden, in hun onderlinge onverbrekelijke verband. Dezelfde auteur vertaalde opnieuw, nadat in 1919/1920 al in de West Indische Gids een vertaling verscheen, het zo bekende verhaal van de uit Afrika geroofde prins Oroenoko, geschreven door de Engelse auteur Aphra Behn in de 18de eeuw, onder de titel Oroenoko en voorzien van een uitgebreide persoonlijke uitleiding. (Zie over Albert Helman echter Ons Erfdeel 5/83 door Freek van Wel).
Paq Saleman Sisowowitono heeft als verteller een stukje van de sluier die over de geschiedenis van het Javaanse volksdeel van Suriname hangt, opgelicht door een oud Kantjilverhaal Dongeng Kancil te vertellen. De kantjil stelt in Suriname niet het dwerghertje voor, maar het wel voorkomende Surinaamse konijn. We vinden hier dus orale literatuur anno 1983 waarbij het oude Javaanse erfgoed is overgeplaatst naar Suriname. J.J. Sarmo en H.D. Vruggink hebben het vertelde verhaal genoteerd en vertaald vanuit het Javaans in het Nederlands. Dezelfde personen hebben, met behulp van anderen, in het tijdschrift Cikal een begin gemaakt met het bestuderen van het Javaans zoals dat in Suriname wordt gebruikt; in 1983 verscheen een tweede nummer van Cikal.
Een bundel historische opstellen die de moeite waard is, ver- | |
| |
scheen in de Synopsisreeks onder de titel Suriname; de schele onafhankelijkheid, waarin redacteur Glenn Willemsen en zijn medewerkers een aantal facetten van Suriname in de koloniale tijd en nú belichtten. Als achtergrond om literaire verschijnselen en thema's te begrijpen is deze bundel zeer van belang voor ieder die wat meer over Surinames historie wil kennen.
Deze ‘kroniek’ is door mij niet bedoeld om werk dat buitenliterair is, ook op te nemen, maar toch wil ik om dezelfde reden als hierboven nog een uitzondering maken. Deze laatste uitgave wil ik met een persoonlijk gegeven beginnen. De Surinaamse literatuur leed een gevoelig verlies door het sterven van haar nationale Surinaamse dichter R. Dobru (Robin Ravales) en door het heengaan van de Nederlandse linguïst Jan Voorhoeve, die zich een leven lang intensief heeft beziggehouden met Surinaamse taal en literatuur. Maar de uitgave De talen van Suriname bewijst dat er wel degelijk mensen zijn die zijn pionierswerk zullen voortzetten. Iedereen die moeite heeft mét of op de hoogte zou willen raken van de ván het Nederlands afwijkende vormen in het Surinaams-Nederlands, zoals in het werk van Cairo en anderen, en wil weten welke andere talen in Suriname gebruikt worden, en hun onderlinge verhouding wil leren kennen, zou deze zeer duidelijke uiteenzetting moeten lezen.
Het lijkt alsof er in 1983 weinig literatuur in de door Robby Parabirsing gehanteerde definitie is voortgebracht; maar het kan ook aan mijn verblijf buiten Suriname te wijten zijn dat ik de in het land zelf gepubliceerde werken te weinig onder ogen krijg.
Vooralsnog lijken Nederlandse uitgevers en het Nederlandse lezerspubliek nog zeer sterk de Nederlandstalige literatuur van het Koninkrijksdeel de Nederlandse Antillen en het onafhankelijke Suriname te bepalen. Dat is de rode draad die door deze opsomming in vogelvlucht over 1983 loopt.
Wim Rutgers
| |
Bibliografie:
Oso; tijdschrift voor Surinaamse taalkunde, letterkunde en geschiedenis, tweede jaargang, Stichting I.B.S., Nijmegen, 1983. |
Sticusa Journaal, Amsterdam, 1983. |
Antillen Review, Curaçao 1983. |
Nederlandse Antillen, N.B.L.C., 1983. |
Boletin de Estudios Latinoamericanos y del Caribe, Amsterdam, 1983. |
ria vanderauwera en wim neetens, De grote overtocht; proza en poëzie uit het Karaïbische gebied, Exa, Antwerpen, 1983. |
| |
Nederlandse Antillen:
sonia garmers, Ieder diertje z'n pleziertje, Leopold, Den Haag, 1983. |
diana lebacs, Suikerriet Rosy, Leopold, Den Haag, 1983. |
a.m.g. rutten, Leven en muziekwerken van de dichter-musicus J.S. Corsen, Van Gorcum & Comp. B.V., Assen, 1983. |
w.j.h. baart, Cuentanan di Nanzi..., Rodopi, Amsterdam, 1983. |
clyde lo-a-njoe, Dansen / Baliamentu, Uitgeverij In de Knipscheer, Haarlem, 1983. |
| |
Suriname:
Bro; tijdschrift voor literatuur, juni 1983 nr 1, Educatieve uitgeverij Sorava, Paramaribo. |
....a dé sa kon! (.... de dag zal aanbreken!), Utrecht, 1983. |
chitra gajadin, De zon vloeit weg uit mijn ogen. Futile, Rotterdam, 1983. |
astrid roemer, Nergens ergens, In de Knipscheer, Haarlem, 1983. |
johan edwin hokstam, Boni, San Productions, Amsterdam, 1983. |
aphra behn, Oroenoko of De koninklijke slaaf, vertaald en van een nawoord voorzien door Albert Helman, De Arbeiderspers, Amsterdam, 1983. |
albert helman, De foltering van Eldorado, een ecologische geschiedenis van de vijf Guyana's, Uitgeverij Nijgh & Van Ditmar, 's-Gravenhage, 1983. |
paq saleman sisowowitono, Dongeng Kancil; Het verhaal van Kantjil, Afdeling Cultuur Studies van het Ministerie van Cultuur, Jeugd en Sport, Paramaribo, 1983. |
glenn willemsen, Suriname; de schele onafhankelijkheid, De Arbeidspers, Amsterdam, 1983. |
eddy charry, geert koefoed en pieter muysken (red.), De talen van Suriname, Dick Coutinho, Muiderberg, 1983. |
|
|