altijd gebeurde dit in een autobiografisch verhaal, meestal in de ik-vorm, soms werd een alter ego naar voren geschoven. Het verdriet van Belgie is van de laatste werkwijze het voorbeeld bij uitstek.
Nu is waarschijnlijk alle literatuur direct of indirect autobio-grafisch. Daar is ook helemaal niets op tegen. Je kunt moeilijk anders dan vanuit eigen emoties reageren. Maar kunst komt makkelijker tot stand door het loskomen van die emoties dan door de directe expressie ervan. Losko-men in de zin van het transformeren van persoonlijke gevoelens, waardoor ze iets kunnen beteke-nen voor ‘elke’ lezer. Gebeurt dat niet, dan verval je al vlug in brave of stoute, maar in elk geval eenduidige bekentenisliteratuur, waarvan 't Hart, soms terecht, soms niet, zo vaak beschuldigd is. Binnen die bekentenisliteratuur moet het literaire oeuvre van Degelin gesitueerd worden.
Emile Degelin (o1926) is een vaak onderscheiden scenarioschrijver en regisseur van talloze films. Zijn eerste roman, De bevrijding, verschijnt in 1982, waarvoor hij de (gedeelde) prijs voor het beste literaire debuut krijgt. Een jaar later komt De marsorder (DM) uit, weer een jaar later wordt de trilogie afgesloten met De code van Napoleon (DCvN). Dat het hier wel degelijk om één geheel gaat, duidt Degelin bij herhaling aan. Vanuit het tweede en derde boek wordt expliciet gerefereerd aan wat voorafgaat, via thematische verwijzingen (DM p. 100) en soms via inhoudelijke samenvattingen of textuele herhalingen (DM p. 125 -DCvNpp. 13-96). Nagenoeg500 bladzijden vertellen, met enkele onderbrekingen, het jonge leven van Johannes Wouters, Degelins literaire alter ego.
Johannes is vijftien als op 10 mei 1940 het Duitse leger België binnenvalt. Voor hem is het een bevrijding. De oorlog zorgt voor onverwachte huisvrede tussen voortdurend kibbelende ouders en voor een tijdelijk uitblijven van een streng religieuze schoolopvoeding. Twee meisjes leren hem in die periode de erotiek ontdekken. Bij de jonge buurvrouw Vera vindt hij onderdak en begrip. Een dreigend schandaal wordt vermeden door Vera's plotselinge dood.
De gevestigde maatschappij blijft hem hinderen; de universiteit zegt hij na twee jaar vaarwel; aan het leger ontkomt hij door het simuleren van een zenuwziekte; de keuze van een beroep ontvlucht hij door te reizen. In een soort sanatorium te Vevey raakt zijn herinnering aan Vera op de achtergrond door een ontmoeting met de architect Berhard, die hem tot schilderen aanzet, maar vooral door de ontdekking van Rachel, zijn ideale geliefde. Nu wil hij een beroep kiezen.
Rachel verdwijnt uit zijn leven, niet uit zijn dromen. Drie jaar studeert hij aan de filmacademie in Parijs en Londen. Dan ontmoet hij in Brussel een jonge schrijfster met wie hij trouwt om haar haar eerste roman te laten schrijven: De code van Napoleon. Een schijnhuwelijk dat in niets de ideale geliefde compenseert. Zij wordt wel heel concreet belichaamd door andere meisjes, Colette en Gaby, en krijgt artistiek gestalte in zijn eerste film Als je de wind vreest. Daarmee vaart hij aan het slot naar New York, naar een nieuwe wereld.
Bij zo'n verhaalgebeuren is het thema duidelijk: ook hier één zoektocht naar bevrijding. Bevrijding van een knellende opvoeding, een verstikkende religie, van een dominante vaderfiguur, een gevestigde maatschappij, en een belemmerend huwelijk. Het doel van deze bevrijding is minder duidelijk. Zijn probleem vat hij twee keer kernachtig samen. ‘Met mijn vrouwelijke landgeno-ten heb ik gemeen dat het dreigende rode gevaar ons het leven draaglijk maakt, mij voldoende wanhoop geeft om niet te moeten hopen, en hun voldoende hoop om niet te moeten wanhopen’ (DM p. 103) en ‘Liefde is wat me inspireert en wat me kwelt, wat me doet zoeken naar de zin
Emile Degelin (o1926). (Foto Rikkes Voss).
van mijn leven en me ermee verzoent dat mijn leven geen zin heeft’ (DCvN p. 97). Voor Degelin is het leven even zinloos als voor bijvoorbeeld W.F. Hermans. Maar Hermans' superieure ironie wordt hier ingeruild voor bloedernstig gemijmer over een uitzichtloze wereld. Daarin is een ideale geliefde natuurlijk een illusie en de weg die naar haar moet worden afgelegd een doodlopende straat.
Als ervaren cineast weet Degelin hoe hij een kijker moet bespe-len. ‘De filmmoraal bestaat erin de idee zo discreet onder dat spinneweb te verbergen dat het ontdekken ervan toeval schijnt, een daad van vrije wil voor de passieve toeschouwer, die zich blindstaart op personages, blikvangers, ledepoppen’ (DCvN p. 134). Als auteur gaat hij anders tewerk. Tegen de achtergrond van oorlog en koude oorlog wordt Wouters' levensloop helemaal geëxpliciteerd. Soms boeiend en goed geschreven, bij momenten langdradig, als de narratieve draad verward raakt in het opdissen van erudiete weetjes. Maar de lezer hoeft nooit in te vullen; zijn verhaal zegt alles, suggereert niets.
In de eerste twee romans gebeurt dit chronologisch vanuit de ik-persoon. Degelin pakt het anders aan in De code van Napoleon. Via perspectiefwisseling plaatst hij de jonge Johannes Wouters als student aan de filmacademie te Parijs tegenover de oudere Johannes Wouters als getrouwde cineast. Daardoor