Ons Erfdeel. Jaargang 28
(1985)– [tijdschrift] Ons Erfdeel– Auteursrechtelijk beschermd
[pagina 425]
| |
Culturele kroniekLiteratuurDe duizend en één angsten van Etty Hillesum...Over Etty Hillesum en haar levens- en denkwijze gedurende de moeilijkste oorlogsjaren van deze eeuw is de laatste tijd veel geschreven. Met name sinds de publikatie van haar dagboekfragmenten, in 1981 verschenen onder de titel Het verstoorde leven, hebben dag-, week- en maandbladen vol met commentaren gestaan.Ga naar eind(2) Zó vol dat er bij de lezer - die soms een criticus is - wel eens een gevaarlijk verzadigingspunt zou kunnen ontstaan, in de trant van: ‘Tweede Wereldoorlog? Antisemitisme? Discriminatie? Fascisme? - Dat weten we nu zo langzamerhand wel!’ Desalniettemin verzocht de redactie van Ons Erfdeel mij een bespreking te wijden aan In duizend zoete armen - Nieuwe dagboekaantekeningen van Etty Hillesum.Ga naar eind(3) Het onderdeel ‘nieuwe’ in de ondertitel is in zekere zin misleidend: om wèrkelijk nieuwe aantekeningen kan het immers sinds 30 november 1943, toen Etty's dood in Auschwitz officiëel door het Rode Kruis werd gemeld, niet meer gaan. Vooral voor de lezer die deze uitgave als eerste egodocument van Etty Hillesum ter hand neemt, is het van belang iets van de druk- en voorgeschiedenis te weten. Jan Geurt Gaarlandt, de overigens niet genoeg te waarderen eindredacteur van Etty Hillesum's geschriften, heeft een dergelijk overzicht bewust ach-terwege gelaten. Want, zo schrijft hij in zijn Ten geleide: ‘Voor de summiere annotatie die ik bij deze uitgave aanbracht, ben ik (...) uitgegaan van de kennis die men heeft na lezing van Het verstoorde leven. Men komt opnieuw de Spierclub tegen (...). Maar in het brandpunt staat Julius Spier, en in zekere zin ook Han Wegerif. Met beide mannen heeft Etty een verhouding, iets dat zij juist in de hier opgenomen aantekeningen analyseert en voor veel lezers van Het verstoorde leven waarschijnlijk verheldert’. Ik ben het met deze summiere annotatie niet eens, omdat de lezer van In duizend zoete armen - zonder de nodige voorkennis - een heel vertekend, wellicht dweepziek beeld krijgt van een Etty Hillesum die in de periode van 27 maart tot en met 18 mei 1942 (want over deze maanden strekken de ‘nieuwe’ aantekeningen zich uit) weinig anders aan haar hoofd lijkt te hebben dan verliefde (on)lustgevoelens. Een dergelijke interpretatie stemt overeen met de steeds populairder wordende opvatting, onder andere door Harry Mulisch naar voren gebracht, dat er in de oorlogsjaren voor de doorsneeburger
Etty Hillesum (1914-1943).
buitengewoon weinig te beleven zou zijn geweest en dat ‘saaiheid’ en ‘verveling’ de sleutelwoorden waren van alledag. Etty Hillesum echter wás geen ‘doorsneeburger’, maar een vrouw en een jodin die niet alleen behoorlijk in de knoop zat met betrekking tot haar persoonlijke liefdesleven (het is immers niet echt eenvoudig om verliefd te worden op een bijna dertig jaar oudere man, die bovendien over een geliefde in Londen blijkt te beschikken), maar die tevens een scherp historisch inzicht had in de politieke werkelijkheid om haar heen. Uitgeverij De Haan zou er in mijn ogen dan ook beter aan hebben gedaan om beide uitgaven in elkaar te schuiven, zodat van de totale (dat wil zeggen: nu bekende) dagboekaantekeningen van Etty Hillesum een - vanuit editorisch oogpunt - coherent geheel zou zijn ontstaan. Nu dit | |
[pagina 426]
| |
niet het geval is, lijkt Karel van het Reve - Nederlands meest befaamde Ruslandkenner èn opportunist op het terrein van de Algemene Literatuurwetenschap - alsnog gelijk te krijgen. Hij was het namelijk die aan het slot van zijn nogal smalende bespreking van Het verstoorde leven destijds schreef: ‘Het is met dit boek als met zoveel dergelijke uitgaven: de uitgever wil het graag uitgeven, maar weet niet of er genoeg belangstelling voor is. Daarom publiceert hij het document niet in zijn geheel, om de financiële strop binnen de perken te houden. Maar zelfs als die gedeeltelijke uitgave succes heeft (...) snijdt die gedeeltelijke uitgave een integrale uitgave van dagboek én brieven de weg af’.Ga naar eind(4) In zijn voorwoord bij Het den-kende hart van de barak (een publikatie die in feite te beschouwen is als een derde, vermeerderde druk ten opzichte van Twee brieven uit Westerbork, respectievelijk verschenen in 1943 - op illegale wijze uiteraard - en in 1962) schreef Gaarlandt nog veelbelovend ‘dat met deze bundeling nog niet alles van Etty Hillesum gepubliceerd is. Het ligt in de bedoeling om het complete werk eind 1983 uit te geven’. Welke weg was ook al weer geplaveid met goede voornemens? In afwachting van een fatsoenlijk geannoteerde en integrale edi-tie van Etty Hillesum's geschriften - een onderneming die men haar, gezien haar herhaalde malen uitgesproken ambitie om schrijfster te worden, alsnog zou toewensen - moet de lezer het voorlopig met drie verschillende publikaties en met drie uiteenlopende notenapparaten doen. Een irritante en kostbare procedure! Wie toch een zo chronologisch mogelijk beeld wil krijgen van de moedige persoonlijkheid die Etty Hillesum was en van de stormachtige ontwikkeling die zij heeft doorgemaakt tussen 9 maart 1941, het moment waarop zij vanuit een zekere wanhoop haar dagboekaantekeningen begint, en 15 September 1943, de datum die haar laatste - uit de trein geworpen - briefkaart als poststempel draagt (‘We hebben zingende dit kamp verlaten’), doet er goed aan bij het begin te beginnen. De allereerste regels van Het verstoorde leven maken duidelijk dat de vooralsnog veilige vorm van de dagboeknotitie voor de dan 27-jarige Etty Hillesum een noodsprong is geweest: ‘Vooruit dan maar! Dit wordt een pijnlijk en haast onoverkomelijk moment voor mij: het geremde gemoed prijsgeven aan een onnozel stuk lijntjespapier (...). In hoofdzaak is het geloof ik het schaamtevoel. Grote geremdheid, durf de dingen niet prijs te geven, vrij uit me te laten stromen en toch zal dat moeten, wil ik op den duur het leven tot een redelijk en bevredigend eind brengen’. Deze laatste - in historisch perspectief wellicht wat wrange - zinsnede krijgt in de pagina's die volgen overtuigend gestalte. Het ‘leven’ blijkt voor Etty Hillesum, ook al is de oorlogsmachinerie in volle gang gezet, zijn persoonlijke conflicten met zich mee te brengen: zij worstelt - als ieder normaal, gevoelig mens van die leeftijd -met het waardengebied rondom erotiek en seksualiteit. Lichaam en ziel lijken onverenigbare grootheden te zijn, met alle innerlijke onrust van dien. Julius Spier, een in die tijd bekend psycholoog en handlijnkundige en op zijn eigen wijze bei'nvloed door de filosofie van Carl Gustav Jung, is degene die Etty Hillesum het advies geeft om ‘het geremde gemoed’ nu maar eens prijs te geven. Hij, de oudere vader, moet geweten hebben hoe dit advies aansloot bij de in wezen religieuze aard van Etty's persoonlijkheid: religieus niét in kerkelijke, noch in dogmatische en al allerminst in Freudiaanse zin (volgens welke - beperkte - theorie elke poging tot religieuze zingeving een kwestie van sublimatie is), maar het meest in de betekenis die het Jodendom aan het leven van alledag gehecht heeft - een levenshouding die door Martin Buber is samengevat | |
[pagina 427]
| |
als ‘de heiliging van het profane’. Dit puur persoonlijke conflict wordt in het leven van Etty Hillesum door de loop der geschiedenis versneld tot de vraag; wát de zin van het ‘lijden’ is. Veel korter dan een ‘doorsneeburger’ is Etty Hillesum de tijd gegund om op deze vraag een voor haarzelf bevredigend antwoord te vinden. Haar beste antwoord kwam vanuit Westenbork: ‘Mijn hart is vandaag alweer enige keren gestorven, het is ook alweer opgestaan. Ik neem van minuut tot minuut afscheid en voel me los van al het uiterlijke’.Ga naar eind(5) Eén van de meer uiterlijke dingen in het leven van Etty Hillesum heeft betrekking op haar verhouding tot mannen in het algemeen en haar relaties met Han Wegerif en Julius Spier in het bijzonder. Han Wegerif, bij wie ze woont, vertegenwoordigt het vaderlijke veiligheidsaspect; haar liefdesverhouding met hem is van elke gevaarlijke passie ontdaan, zodat van een wézenlijke grensoverschrijding - eigen aan alle hartstocht en erotiek - geen sprake is. Hun omgaan met elkaar wordt gedomineerd door gevoelens van kameraadschap en primaire geborgenheid, zoals uit de volgende beschrijving (betrekking hebbend op de avond van Witte Donderdag 1942) blijkt: ‘Gisteravond zat ik aan de haard en las de Rilkebrieven en Han zat over z'n krant met een pijp. En plotseling zei ik, uit het diepst van mijn gevoel: “Dag, lief kereltje”. En hij van achter zijn krant: “Dag meid!” En toen weer veel lang zwijgen en lezen. Ook dát is goed’. De gevoelens van Etty Hillesum ten opzichte van Julius Spier zijn complexer van aard, al was het alleen maar omdat zij ontstaan en gegroeid zijn in een ongelijkwaardige situatie. Het is de oudere meester immers die zijn briljante leerling van advies dient en inspireert. In een veelzeggende enumeratie geeft Etty Hillesum dit basisprincipe van hun verhouding ook toe als zij schrijft: ‘Mijn geliefde, mijn inniggeliefde, onbetaalbare, psychologische particuliere universiteit, ik heb weer veel met je te bespreken en van je te leren’. Het lijkt er bijna op of Etty Hillesum met open ogen terechtkomt in de klassieke valkuil die de relatie psychiater/cliënt bedreigt: de glamour der onbereikbaarheid. In duizend zoete armen maakt tenslotte duidelijk dat liefde, in haar meest brede en verantwoordelijke zin, niet gebaat is bij vluchtwegen en afhankelijkheid. Etty Hillesum raakt er uiteindelijk, gesteund door de dichter Rilke, van overtuigd ‘dat de liefde niet zo'n belangrijke rol speelt om er persoonlijk profijt uit te trekken, maar om ons beter te doen luisteren, ons wezenlijker, ontvankelijker te maken voor de stemmen van veraf, dat allen die in de liefde alleen zichzelf en de geliefde bedoelen op een dwaalspoor zijn’. Wie In duizend zoete armen leest als fase in dit bewustwordingsproces - een ontwikkeling die door de politieke realiteit van vervolging en dreigende deportatie wordt versneld - krijgt een beter zicht op de moed die Etty Hillesum later, in het kamp van Westerbork, heeft betoond, ‘gevoelig voor de stemmen van veraf’. Het aloude motto van Plautus dat de ene mens voor de ander een wolf is, weet zij als ‘denkend hart van de barak’ in zijn tegendeel om te keren: ook in de meest vernietigende omstandigheden is de mens, voor zichzelf en de ander, bestemd om mens te zijn. Het is deze wetenschap die Etty Hillesum de even relativerende als bevrijdende gedachte ingeeft waaraan dit boek zijn titel ontleent: ‘In zo'n zomerdag als vandaag lig je gebed als in duizend zoete armen. Het maakt je zo traag en lui, maar binnen in je ligt een wereld te gisten naar een onbekende bestemming toe’. Zo'n mens sterft misschien duizend angsten, maar wordt zichzelf en haar opdracht niet moe. Anneke Reitsma |
|