| |
| |
| |
BR T-gebouwen te Brussel.
| |
| |
| |
De BRT
Het aangevochten monopolie en de omstreden objectiviteit
Cas Goossens
CAS GOOSSENS
werd geboren in 1937 te ltegem. Studeerde Germaanse filologie aan de K.U. Leuven. Is chef secreta-riaat Algemene Directie van de BRT. Publiceerde ‘Open Brief aan Rijke Mensen’ (1973) en artikelen over omroep en ontwikkelingssa-menwerking in diverse bladen.
Adres: Krombeekweg 16, B-2598 Itegem ( Heist - op - den - Berg).
Wie op dit ogenblik de situatie van de elektronische media in Vlaanderen wil schetsen, kan geen stilleven tekenen, maar hooguit een momentopname maken van een proces in volle ontwikkeling. Alles beweegt.
De drang naar vernieuwing wordt opgewekt door het aanlokkelijke aanbod van snel evoluerende technologieën die ongekende mogelijkheden lijken te bieden. De vraag naar verandering komt ook van de kant van de zakenwereld, die voor het privé-initiatief kansen ziet om met radio en televisie geld te verdienen. En tenslotte wordt een wijziging van het bestaande systeem eveneens bepleit door al wie - vaak om politieke redenen - ontevreden is over de werking van het huidige bestel.
| |
Hoe het groeide.
In België is de geschiedenis van de omroep, net als in Nederland, begonnen met de privéradio. Eerst was er, in 1923, de eentalig Franse ‘Radio Belgique’ van de firma SBR, de Societe Beige de Radio-Electrique, die ontvangsttoestellen voor T.S.F. (telephonie sans fil) produceerde en verkocht. Na een in dit verzuilde land tot mislukken gedoemde en dus ook mislukte poging om tegenover Radio Belgique alle Vlamingen van alle gezindten in één neutrale omroepvereniging bijeen te brengen, ontstonden afzonderlijk, naar Nederlands voorbeeld, aan het eind van de jaren twintig, de Katholieke Vlaamse Radio Omroep (KVRO) en de Socialistische Arbeiders Radio Omroep Vlaanderen (SAROV). Later volgden de Liberale Radio Omroep (LIBRADO) en de Vlaams-Nationale Radio (VLANARA) -een voorafbeelding van de ‘politieke derden’ op de huidige Vlaamse televisie. Door allerlei moeilijkheden bij het organiseren van het verkeer in de ether, sprong de overheid in en werd de omroep in 1930 - nota bene onder impuls van de Liberalen - als openbare dienst georganiseerd. Voortaan zou het NIR, het Nationaal Instituut voor Radio-Omroep (INR in het Frans), met een staatsmonopolie uitzenden. Om het monopolie echter te verzachten werd het instituut verplicht één derde van zijn zendtijd aan de vermelde radioverenigingen af te staan en zijn (heel beperkte) nieuwsberichten strikt onpartijdig te houden. Naar goed Belgisch recept bestond de Raad van Beheer van het NIR-INR uit drie Vlamingen, drie Walen en drie Brusselaars, toevallig ook drie Katholieken, drie Socialisten en drie Liberalen. Het NIR-INR mocht geen reclame maken. Het instituut kreeg van de Staat een jaarlijkse dotatie die niet minder mocht bedragen dan 90% van het luistergeld, de belasting die op het bezit van een radiotoestel werd geheven. Toen was
| |
| |
de wet op dat punt duidelijk. Op een zeer lokale, derde Belgische middengolf mochten overigens nog zestien kleine commerciële stations (Radio Kerksken in Antwerpen, Radio Schaarbeek, enz.) blijven uitzenden.
Wat zou er met dit bestel gebeurd zijn als het statuut, zoals de wet voorschreef, na twaalf jaar was herzien? De Tweede Wereldoorlog heeft die herziening onmogelijk gemaakt. Met de Duitse inval van 10 mei 1940 begon een schemertijd die twintig jaar geduurd heeft. In Belgie verving de Duitse bezetter het NIR-INR door ‘Sender Brussel’, en in Londen richtte de uitgeweken Belgische regering de Belgische Nationale Radio Omroep (BNRO) op voor medewerking aan de oorlogspropaganda. Bij het einde van de vijandelijkheden in 1945 werd de verwarde stituatie tijdelijk geregeld met een ‘voorlopige’ besluitwet, die van kracht bleef tot ... 1960. De vooroorlogse omroepverenigingen kregen na 1945 geen zendtijd meer, de golflengte van de particuliere commerciële radiostations werd aan de gewestelijke omroepen toegewezen, en de hiervoor bevoegde minister was heer en meester over de programma's. De periode 1945-1960 was de tijd van het absolute staatsmonopolie, het hoogtij van de overheidscensuur.
De nieuwe omroepwet van 1960 heeft dat willen corrigeren door preventief ingrijpen van de regering in het nieuws onmogelijk te maken en het principe van de objectieve berichtgeving te bevestigen. Ook werd toen de cultuurautonomie in de omroep doorgetrokken: het NIR werd BRT (Belgische Radio en Televisie), het INR heette voortaan RTB; voor het eerst in de geschiedenis kregen de Vlaamse en de Franstalige omroep elk een eigen Raad van Beheer. De televisie, die in 1953 met uitzenden was begonnen, brak definitief door in 1958, het jaar van de Wereldtentoonstelling in Brussel. De opbrengst van het kijkgeld, dat toen ingevoerd werd, steeg met de duizelingwekkende verkoop van tv-toestellen. In de ‘Golden Sixties’ was het land rijk en de overheid kwistig met dotaties. De Belgische omroep zat op rozen.
| |
De grote wrevel.
De verscherping van de communautaire tegenstellingen met het ‘Walen buiten’ van 1966 in Leuven als meest traumatiserende uiting, het ongenoegen van de welvaart gekristalliseerd in de culturele revolutie van 1968, en de economische crisis met een plotselinge verveelvoudiging van de olieprijzen in 1973 hebben de vrede in het Belgische medialand echter grondig verstoord.
Vlaanderen en Wallonië maakten de balans op van hun vetes, namen het besluit uit elkaar te gaan, en regelden de boedelscheiding.
Uitgezonderd de invoering van etherre-clame, de toewijzing van golflengten en de voorwaarden van regeringsmededelingen -drie punten die tot de bevoegdheid van de nationale overheid zijn blijven behoren - vallen radio en televisie voortaan helemaal onder het gezag van respectievelijk de Vlaamse, de Franstalige en de Duitssprekende gemeenschap.
Sinds 1977 heeft de RTBF een eigen statuut, dat afzonderlijk tot stand gekomen is, helemaal los van het Vlaamse decreet dat vanaf 28 december 1979 voor de BRT geldt. Dwars door het grote omroepgebouw aan de Reyerslaan nr. 52 in Schaarbeek - door een bepaalde Franstalige pers consequent ‘la maison Kafka’ genoemd - loopt de taalgrens: Walen en Vlamingen hebben niets meer met elkaar gemeen. Heel de dure infrastructuur van studio's en captatiewagens bestaat er in duplo. De opvattingen over de programmatie lopen uiteen. De verschillende delen van het land worden ook op een totaal verschillende wijze over elkaar voorgelicht.
Er loopt bovendien een tweede scheidingslijn dwars door de gemeenschappen zelf.
Het aangevochten monopolie en de omstreden objectiviteit
| |
| |
Het cultuurpact, dat in het begin van de jaren zeventig gegroeid is van uit de gerechtvaardigde bezorgdheid van ideologische minderheden om zich tegen mogelijke verdrukking te beschermen, vertoont het grote nadeel dat het vaak geen betere criteria dan politieke horigheid heeft weten te hanteren om het pluralisme in de omroep te garanderen. Dit houdt een permanent gevaar in voor een ongezonde politisering van de BRT. De leden van de Raad van Beheer zijn door het Vlaamse parlement gekozen en worden beschouwd als een emanatie van de politieke partijen. Het bestuur van de omroep en de programmadiensten van gevoelige sectoren moeten pluralistisch samengesteld zijn. Pluralisme is goed op zichzelf. Als het door verdraagzame lieden te goeder trouw gerespecteerd wordt, is het verrijkend voor degenen die eraan deelnemen, werkt het de evenwichtige benadering van omstreden problemen in de hand, en bevordert het een onpartijdige dienstverlening aan heel de bevolking. Pluralisme schiet evenwel zijn doel voor-bij als de benoemende instanties niet de meest competente kandidaten van de diverse strekkingen naar voren schuiven en als zij kwaliteit opofferen aan politieke dienstbaarheid.
Om de onafhankelijkheid van radio en televisie ten opzichte van de wisselende politieke constellatie te verstevigen, wordt er een vast inkomen voor de BRT bepleit. Momenteel is de nationale omroep voor zijn werkingskredieten aangewezen op een dotatie die jaarlijks door de Vlaamse Raad moet worden toegekend, wat het risico van schommelingen inhoudt al naargelang de toevallige meerderheid de BRT gunstig gezind is of niet. Dat risico zou worden vermeden als de omroep zeker kon zijn van een vast bedrag, dat bepaald kan worden als een gegarandeerd en voldoende hoog percentage van de opbrengst van het wettelijk vastgelegde en geïndexeerde Vlaamse kijk- en luistergeld. In de meeste landen gaat de totaliteit van het kijk- en luistergeld naar de omroep. In België is dat niet het geval. Op dit ogenblik vloeit het kijk- luistergeld als een gewone belasting op het bezit van radio- en tv-toestellen integraal naar de Staatskas. In 1984 bedroeg de opbrengst voor heel het land ongeveer 15 miljard. Grosso modo negen miljard werd in Vlaanderen gei'nd. De BRT kreeg echter een dotatie van ongeveer vijf miljard. Met die vijf miljard werken 2600 ambtenaren in vaste dienst om twee tv-netten en vier radioprogramma's te vullen. In Nederland heeft de omroep tenminste dubbel zoveel personeel en ruim drie keer meer financiële middelen.
| |
De Achilleshiel.
De wetgever heeft de BRT een drievoudige taak opgelegd: het volk aantrekkelijke ont
| |
| |
spanning, verantwoorde vorming en vooral betrouwbare informatie bieden. Dat laatste punt wordt uitdrukkelijk als het belangrijkste onderdeel van de drievoudige taak bestempeld. En het is met name over de uitvoering van die opdracht, dat er in brede lagen van de bevolking nogal wat ongenoegen heerst. De objectiviteit van de informatie is al lang een zeer omstreden thema.
Het is ook niet gemakkelijk te praten over iets wat volgens vele auteurs niet eens bestaat: absolute objectiviteit is immers niet van deze wereld, evenmin als absolute rechtvaardigheid of absolute goedheid. Objectiviteit is een ideaal waar men naar streven kan, maar dat men nooit bereikt. Dat wist de Belgische wetgever ook: hij heeft de omroep dan ook niet tot objectiviteit verplicht, maar hem wel opgelegd te werken in een geest van strenge objectiviteit, d.w.z. strevend naar objectiviteit, trachtend de objectiviteit zo dicht mogelijk te benaderen.
De omstreden objectiviteitsverplichting was, zoals terloops al werd aangestipt, al opgenomen in de wet van 18 juni 1930, de eerste wet die de omroep in België organiseerde als openbare dienst. Het woord ‘objectiviteit’ zelf kwam er evenwel niet in voor; de wetgever gaf de voorkeur aan ‘onpartijdigheid’. Artikel 3 bepaalde in het eerste lid: ‘De inlichtingen en mededelingen van het instituut geschieden in een geest van volstrekte onpartijdigheid’.
De objectiviteitsverplichting - de verplichting tot onpartijdigheid - was een corollarium van de monopoliepositie van de omroep als openbare dienst. Zowel de notie van het monopolie als de notie van de openbare dienst verantwoorden de objectiviteitsverplichting. Ook als het monopolie verloren gaat - wat nu de facto het geval is met de opkomst van de vrije radio's en met de uitzendingen van derden op de televisie - dan moet de BRT nog naar objectiviteit streven, omdat het een openbare dienst is, die per definitie werkt voor heel
de gemeenschap - en niet voor een of ander segment van die gemeenschap. Voor de BRT geldt de
objectiviteitsverplichting nog meer dan voor bv. de BBC, omdat bij de Belgische omroep de journalisten een statuut van ambtenaren hebben, wat hoogst zelden voor komt in democratische regimes. Het is natuurlijk geen wet van Meden en Perzen dat een omroep als een openbare dienst georganiseerd moet worden, maar als het soevereine volk bij monde van zijn afgevaardigden in het parlement daartoe beslist, moeten de journalisten die als ambtenaar bij die omroep willen werken, daarvan de consequenties accepteren.
De wet van 18 mei 1960, die het NIR-INR opsplitste in BRT en RTB, en die de objectiviteitsverplichting van 1930 overgenomen heeft, zegt in artikel 28 § 1: ‘De nieuwsuitzendingen van elk der instituten worden in een geest van strenge objectiviteit en zonder enige voorafgaande censuur van de regering gehouden’.
Het decreet van 28.12.1979, dat de cultuurautonomie voor de Vlaamse omroep voltooide, heeft de objectiviteitsverplichting uitgebreid tot alle programma's met een informatief karakter. Sinds 1960 hadden de ‘duidingsprogramma's’ immers een hoge vlucht genomen en voor de nodige deining gezorgd. Bij de radio was ‘Aktueel’ ontstaan, de televisie had ‘Panorama’ gekregen, consumentenrubrieken begonnen mensen en dingen te wik- | |
| |
ken en te wegen, en iedere programmamaker voelde zich geroepen om over alles en nog wat discussies te organiseren. Het decreet van 28.12.1979 voegde aan de objectiviteitsverplichting van 1960 de bepaling toe:
‘Ook voor mededelingen en programma's met een algemeen informatief karakter is eenzelfde geest van objectiviteit vereist en geldt hetzelfde verbod van enige voorafgaande censuur vanwege de regering’.
In het verslag van de commissie voor Mediabeleid werd gespecificeerd:
‘In verband met de informatieopdracht van het instituut meent de commissie dat uitdrukkelijk het onderscheid dient te worden gemaakt tussen “duiding” van het nieuws enerzijds en “opiniering” anderzijds. De duiding behoort zonder enige twijfel tot de bevoegdheid en de opdracht van het instituut. Duiding is het uitleggen, het situeren, het in zijn actieve en passieve context plaatsen van bepaalde feiten, en zulks zonder enige stellingneming. Opiniëring is het geven van een opinie, het uitleggen van feiten in een bepaalde richting, volgens een bepaald standpunt, volgens een bepaalde visie. De opiniëring behoort niet tot de bevoegdheid van het instituut’.
De objectiviteitsverplichting houdt in dat de BRT er eerlijk zijn best voor moet doen om nieuwswaardige feiten zo getrouw mogelijk weer te geven, ‘op een wijze die volgens menselijke maatstaven met de ware toedracht van de gebeurtenissen, conflicten en opinies overeenstemt’ (definitie van dr. Karel Rimanque). De BRT mag de feiten niet met een eigen opinie (ver)kleuren. De journalisten moeten trachten hun subjectieve reactie niet tot uiting te laten komen in hun berichten: zij moeten proberen de objecten van hun werk met intellectuele afstandelijkheid te benaderen. Dit is geen gemakkelijke opdracht. Maar hoe moeilijk de praktijk ook bleek, van 1930 af tot in de jaren zestig werd het principe zelf zelden aangevochten. Vooral echter onder invloed
van de maatschappijkritische stroming, die sinds 1968 het geestelijk klimaat doordrenkt heeft, is er vrij grote onenigheid over de inhoud ontstaan. Hier en daar is de stelling verkondigd dat de informatie ‘dérangeante’ behoort te zijn; de kritische journalistiek moet de bestaande orde bevragen met het oog op een verandering van de maatschappij in progressieve zin. Wie daarop voortbouwt, en constateert dat de behoudende krachten zich meestal ter rechterzijde van het politieke centrum bevinden, kan dus concluderen dat de vooropgezette informatie anti-rechts behoort te zijn... Tegen een dergelijke redenering heeft de officiele BRT zich afgezet. In de Vlaamse omroep heeft de Raad van Beheer zich uitdrukkelijk bekend tot de opvatting van de BBC, die van al zijn medewerkers in de berichtgeving op alle gebied onpartijdigheid verwacht. Kritische journalistiek moet naar de diepste achtergronden van het nieuws kunnen
| |
| |
doorvragen, maar mag niet worden verward met het afwegen van de realiteit aan de norm van het maatschappij beeld dat een journalist voor zichzelf tot ideaal verheven heeft. De BRT is er niet om de heilstaat naderbij te brengen, maar om luisteraars en kijkers betrouwbare elementen aan te reiken waarmee zij zich een mening kunnen vormen over de rol die zij zelf hebben te spelen in het democratische bestuur van het land.
Dat is de mooie leer. Maar omdat met name vele politici, vooral van centrumrechts, de praktijk als anders ervaren, heeft de regering Martens-Gol, deels uit on vrede met de berichtgeving, maar ook onder druk van groepen die een commercieel omroepbestel willen, in de regeringsverklaring van eind 1981 het voornemen geformuleerd het monopolie van de BRT te doorbreken en het te vervangen door een systeem van mededinging.
Hoe dat systeem er ook moge uitzien, geld zal het kosten. Voor de financiering wordt aan reclame gedacht.
| |
Reclame.
Reclame heeft de Belgische omroep nog geen winst gebracht. Samen met de Scandinavische landen is België altijd één van de laatste eilanden in Europa geweest waar etherreclame op de eigen zenders niet toegelaten was, terwijl -ironisch genoeg - advertenties van radio- en televisiestations uit omringende landen dit kleine koninkrijk overspoelden. Belgische adverteerders die hun produkten bij de televisiekijkers wilden aanprijzen, kochten in 1984 voor meer dan 1,5 miljard frank reclamezendtijd bij niet-Belgische omroepen. Etherreclame op Belgische zenders zou niet alleen advertentiegeld in het eigen land houden maar ongetwijfeld ook hier een hele industrie van reclameprodukties stimuleren, met name in Vlaanderen, waar deze activiteit, vergeleken met het buitenland, nog onderontwikkeld blijkt te zijn.
De invoering van etherreclame werd in België tegengehouden door verscheidene instanties, waaronder uitgevers van dag- en weekbladen die vrezen hun inkomsten uit advertenties te zien wegvloeien naar de elektronische media. Misschien kan deze vrees verdwijnen als de uitgevers zelf de kans krijgen (en grijpen) om met een onafhankelijke, commerciele televisie (OTV) - op een derde net naast BRT-1 en BRT-2? - eigen met reclame betaalde programma's uit te zenden. Dat is nl. een van de voorgestelde formules om het BRT-monopolie te doorbreken.
Overigens is dat monopolie al voor een groot deel doorbroken. Bij de radio hebben de vrije zenders niet eens gewacht op een wettelijke regeling om naast de BRT in de lucht te komen. Gewekt door heimwee naar kleinschaligheid en verlokt door de zachte illegaliteit van de etherpiraterij, hebben zij de overheid voor een voldongen feit geplaatst en hun erkenning afgedwongen. Bij de televisie heeft de BRT zendtijd moeten afstaan aan ‘erkende verenigingen en stichtingen’ van politieke, ideologische en sociale signatuur, die duiding en opiniëring bij de actualiteit mogen brengen. Overigens komen al sinds jaren tv-programma's uit andere landen ongehinderd België binnen. In dat opzicht is de situatie hier trouwens uniek.
| |
Ongeëvenaarde weelde.
Geen land ter wereld is zo dicht bekabeld als België. Meer dan 98% van de huisgezinnen heeft televisie, en 85% daarvan is aangesloten op het kabelnet.
Dank zij de liberale politiek die de Belgische overheid in dit opzicht altijd gevoerd heeft, komt de televisie van de buurlanden ongehinderd het land binnen.
De Vlamingen kunnen zonder noemenswaardige moeite vijftien programma's bekijken uit zes verschillende landen. Dit is (ook cultured) een rijkdom die nergens anders zijns
| |
| |
gelijke heeft. De lijn die de Germaanse van de Latijnse wereld scheidt, loopt dwars door het kleine België. Vlaanderen kan zich, als het wil, laven aan de schatten van beide beschavingen. De kinderen van dit volk krijgen een unieke kans om via de televisie voortdurend in contact te blijven met enkele grote wereldtalen. Hoe barbaars en hoe wansmakelijk de elektronische media soms ook kunnen zijn, de televisie biedt de moderne mens toch ook culturele diensten waar vroegere generaties niet van konden dromen. Sportfans komen eveneens aan hun trekken, zelfs buiten het weekend en als het voetbal met vakantie is. Aan ‘soap opera's’ is er geen gebrek: Dallas, Dynasty en Falcon Crest zijn wekelijks vijf keer te zien op diverse posten. En wie van spelletjes met weggeefprijzen houdt, mag evenmin klagen: elke omroep slaat de kijkers met kwis-sen om de or en.
Wat moet er dan nog bijkomen?
De gemiddelde Vlaming zit momenteel 1 u en 58 min. per dag voor zijn TV. Ook als het aanbod groter wordt, kijkt hij niet langer. Integendeel, het kijkvolume vertoont de jongste jaren een licht dalende tendens. Wijst dat niet op een verzadiging? De Vlaming heeft blijkbaar voor zichzelf uitgemaakt, dat er nog wat anders in het leven is. Hoeveel wil deze kijker nog besteden aan bijkomende televisiediensten? Is er een economisch rendabele ruimte voor satellietprogramma's? Is Vlaanderen niet te klein en Europa niet al te Cultureel versnipperd om satelliettelevisie een redelijke kans te garanderen? Zal abonnee-televisie nog genoeg nieuws te presenteren hebben? En zullen in dit landje van nog geen zes miljoen Vlamingen de privé-omroepen, waarvoor nu wettelijke ruimte wordt geschapen, voldoende klanten vinden? Zullen zij het publiek van de vele andere televisiezenders kunnen wegsnoepen?
Het zijn allemaal vragen waarmee de politici, die over een hervorming van het Vlaams
Aster Berkhof, ‘De Leugenaars’. Een roman die gesitueerd is in de BRT.
omroepbestel beslissen, rekening moeten houden.
Sommigen hebben hun redenen om het BRT-monopolie te doorbreken. Die redenen liggen hoofdzakelijk in de onvrede met een omroep die, volgens hen, te bureaucratisch werkt en onvoldoende objectief informeert, een omroep die niet vinnig genoeg op de nieuwe uitdagingen van de moderne technologic reageert en niet losraakt uit de maatschappijkritische contestatie van de jaren onmiddellijk na 1968, een omroep die teveel door partijen en vakbonden besmet is en zijn geloofwaardigheid verloren heeft.
Binnen de BRT zelf is een sterke stroming ook niet wars van grondige vernieuwing en niet beducht voor gezonde concurrentie. De enige voorwaarde die wordt gesteld is, dat de BRT een redelijke kans krijgt om zich te verdedigen met gelijkwaardige wapens, wat in eerste instantie wil zeggen; een gegarandeerd, voldoende hoog inkomen. Als die voorwaarde wordt vervuld, dan zou deze groep bv. best vrede kunnen hebben met een organisatie naar Brits model: een BRT die, zoals de BBC, kan beschikken over de opbrengst van het kijk- en luistergeld, naast een commerciële omroep, zoals de ITV, die gefinancierd wordt met reclame. Dan zouden beide instituten niet hoeven te vechten om dezelfde pot, d.w.z. dat ze hun normen niet zouden hoeven te verlagen tot de grootste gemene deler van de publieke smaak, om het hoogste aantal kijkers te trekken; dan zouden ze, zoals BBC en ITV nu doen, elk in staat moeten kunnen zijn om werk van hoge kwaliteit te produceren.
Misschien kan Groot-Brittannië nog eens, zoals in 1930, model staan voor de organisatie van het omroepbestel in Vlaanderen.
|
|