De Nieuwste Geschiedenis komt in het jaarboek het meest aan bod. Madelaine Ambrière las het werk van Balzac (wel veronderstellend dat alle lezers met diens biografie vertrouwd zijn) om te kijken wat deze auteur over Vlaanderen en Dowaai schreef. Hij ging in diverse werken uit het begin van de 19e eeuw op zoek naar het ‘typisch Vlaamse’ dat hij -geïnspireerd door Nederlandse schilders - probeerde weer te geven in decors, personnages en taferelen. J.M. Dewailly analyseerde Le tourisme à Boulogne-sur-Mer in het begin van de 19de eeuw, en stelde vast dat het toen vooral steunde op Engelse toeristen die per stoomschip vanuit Londen dagtripjes maakten naar Boulogne, aangelokt door strandgenoegens, salons en casino, maar ook door de mogelijkheid koopjes te doen. In 1848 kwam de spoorwegverbinding Londen-Parijs tot stand waardoor het toerisme in Boulogne van karakter veranderde: nu brachten de ‘pleziertreinen’ dagjesmensen uit het binnenland naar de kust.
M. Nuyttens en M. Somers kregen Een nieuwe kijk op Pro Westlandia door het onderzoek van nieuwe bronnen. Deze in 1911 te Antwerpen opgerichte vereniging voor zang- en voordrachtskunst wilde de liefde voor de Nederlandse taal en cultuur in Frans-Vlaanderen weer opwekken en de Vlaamse westhoek beschermen tegen de druk van de verfransing. ‘De drijvende krachten van de vereniging waren Westvlamingen of aanhangers van de Groot-Nederland idee’. Samen met A. Borms waren H. Allaeys en C. Rousseau met steun van de Nederlanders W.J.L. van Es de hoofdfiguren. Hun contacten met Frans-Vlaanderen liepen buiten de bekende figuren uit de regionalistische beweging om. Net voor de Eerste Wereldoorlog verschoof het zwaartepunt van de actie naar de Westhoek. Tijdens de oorlog was er geen activiteit. Daarna werden de nieuwe activiteiten bemoeilijkt door beschuldigingen van pangermanisme. De enige mogelijkheid was zich aan te sluiten bij intussen in Frans-Vlaanderen zelf ontstane initiatieven. Over Taal en spelling in de Rederijkerskamer ‘Verblijders in het Kruis’ Eke, aan de hand van het kasboek 1840 1936, schreef C. Moeyaert een artikel. Hij stelde vast dat vanaf 1890 een verval van taalgebruik en spelling merkbaar was, dat hij relateert aan het wegvallen van het moedertaalonderwijs sinds 1853. In een tweede artikel behandelde dezelfde auteur De schrijftaal van de Westhoek in Frankrijk: Vlaamse hoekjes van Tisje Tasje door J. Lemire en C. Looten. Het is grotendeels een lexicon van woorden, verschenen in de Hazebroekse krant Cri des Flandres tussen 1910 en 1922.
De eigentijdse geschiedenis werd niet vergeten. J. Demoen bestudeerde Tweede belangrijke Frans-Belgische waterwegen: Schelde en Leie en onderstreepte vooral het belang van de in 1965 tussen België en Frankrijk afgesloten akkoorden m.b.t. de waterwegen. Annie Laurent analyseerde Les elections municipals dans la Region Nord-Pas-de-Calais onder de titel: La Gauche, oui mais... Ze is van mening dat het nieuwe kiessysteem, een combinatie van meerderheidsstelsel met evenredige vertegenwoordiging, dat voor het eerst bij de gemeenteraadsverkiezingen van juli 1983 werd toegepast, het aantal lijsten heeft verhoogd en het kiesgedrag van de kleine gemeenten in overeenstemming heeft gebracht met dat van de rest van Frankrijk.
Zoals altijd geeft het jaarboek heel wat interessante informatie over de Franse Nederlanden en heeft de publikatie ervan het wetenschappelijk onderzoek over deze regio gestimuleerd. Een kritische kanttekening wil ik vooral maken over de volgorde waarin de artikelen - die natuurlijk onge-lijk van waarde zijn - werden opgenomen. Als richtsnoer daarvoor werd blijkbaar alleen de afwisseling van een Franse en een Nederlandse tekst gehanteerd, en misschien ook een zo groot