steeds nijpender tijdgebrek zijn er ambtenaren, vaak diplomaten, die de literaire geschiedenis ingaan als schrijvers, niet zelden onder een schuilnaam; men denke bijvoorbeeld aan Marnix Gijsen en F. Springer, de ene afkomstig uit het Zuiden en de andere uit het Noorden en bovendien twee vertegenwoordigers van verschillende generaties.
Vaak nemen deze schrijvers hun lezers mee naar landen, waar ze een functie hadden. Het is een aangename verrassing als de eredirecteur-generaal bij het Ministerie van Nederlandse Cultuur in België, de heer Paul Rock, samen met zijn lezers niet alleen een trektocht door het land, maar vooral door de geschiedenis ervan maakt, een trektocht door het gemeenschappelijk cultuurhistorisch erfgoed van Tsjechoslowakije en België.
Het beknopt, 174 bladzijden tellend boekje is doorgedrongen van de sympathieke wil om inderdaad gemeenschappelijke raakvlakken tussen beide landen te vinden. En men staat verbaasd hoe talrijk die zijn. Het is een prettige constatering in deze tijd waarin het vaak lijkt, alsof het juist de verschillen en geschillen waren die het meeste tellen.
Aangespoord door de voormalige ambassadeur van Tsjechoslowakije te Brussel en door een Tsjechische uitgeverij om zijn talrijke ervaringen, bevindingen en verworvenheden van zijn uitgebreide studies in zijn verschillende musea en archieven te boek te stellen, besloot de auteur geen wetenschappelijke verhandeling te schrijven, noch een reisgids in de traditionele zin, maar meer een amusant vademecum voor de geïnteresseerde Belgische toerist die ‘naer Oostland rijdt’ en zeker veel meer van zijn bezoek zal genieten als hij ervaart, hoe veel affiniteiten en gemeenschappelijke historische ervaringen België en Tsjechoslowakije van oudsher hebben. Inderdaad van oudsher, want de eerste Tsjechische welvaartstaat werd al in de zevende eeuw tot stand gebracht door een Frankische koopman uit Vlaanderen. Na het hoofdstuk over deze bedreven koopman Samo vertelt de auteur op een intrigerende, gezellige wijze: ‘hoe het huis van Luxemburg voet vatte in Bohemen en hoe vervolgens Bohemen kwam meepraten in het bestuur van onze gouwen’, met name Brabant, verder: ‘hoe Anton van Bourgondie, hertog van Brabant, in Bohemen zijn bruid Elisabeth van Goerlitz ging zoeken’, vervolgens wat de Tsjechische devotio moderna met de Nederlandse moderne devotie gemeen had en welk de trefpunten van de hervormingsbeweging in beide landen waren. Een uitgebreid en uiterst actueel hoofdstuk is gewijd aan de Tsjechische vredesmissie bij de hertog van Bourgondie, Filips de Goede, in 1466. Een hoofdstuk dat boeit door lange aangehaalde passages uit de toenmalige reisbeschrijving van deze missie.
Verder komt de lezer te weten: ‘hoe Maria van Habsburg op achtjarige leeftijd vanuit Meche-len oostwaarts trok om koningin van Bohemen en Hongarije te worden’, hoe de excentrieke keizer Rudolf II een ‘Vlaamse hofhouding’ te Praag hield en welke vooraanstaande Vlaamse kunstenaars toen in Praag vertoefden, werkten en vaak assimileerden, en direct daarna leest men over de Dertigjarige Oorlog en de Slag op de Witte Berg, gevoerd door Waalse generaals. Het op één na laatste hoofdstuk heet ‘Over uitrijden’ en correspondeert met het eerste hoofdstuk dat ‘Even inrijden’ genoemd wordt. Daarin worden de recentere contacten tussen beide landen opgesomd.
In een korte verantwoording onder de naam ‘Afzakkertje...’ vermeldt de auteur een paar belangrijke bronnen die hij raadpleegde. In deze laatste alinea's van zijn boek onthult hij de drijfveren en het doel van zijn schrijven: ‘Ik heb gepoogd dit te doen op grond van historische exacte gegevens, maar dan niet op een stroef-wetenschappelijke wijze, wel ietwat luchtiger van toon en met een anekdootje gekruid...’.